Mijn vader vertrok in de jaren zestig vanuit Marokko, na een tussenstop in Algerije, naar Europa. Hij vertrok omdat er geen toekomst was in zijn geboorteland maar ook omdat hij als jonge Riffijn door het centrale gezag in Marokko niet als een volwaardig burger werd gezien. In de jaren zeventig liet hij ons overkomen naar een klein arbeidershuisje in een smalle straat in Deurne, vlak bij het Rivierenhof.
We waren het enige niet-Vlaamse gezin van de straat en dat was nietnaar de zin van de overigebewoners, die geen kans onbenut lieten om hun virulent racisme de vrije loop te laten. Waarom? Wat kon je tegen een hardwerkende vader hebben, zijn vrouw en hun drie jonge kinderen? Ik weet het nog altijd niet.
Voor mijn vader was dit racisme voldoende om opnieuw te vertrekken, deze keer naar Borgerhout, waar een paar van zijn vrienden huizen hadden gekocht en er zelfs iemand de moed had om een winkeltje te beginnen waar Marokkaans brood en munt te koop was. Maar het gras is niet altijd groener aan de overkant, want terwijl ik een niet goed in haar vel zittende tiener werd, groeide het voormalige Vlaams Blok.
Zo herinner ik me een rondleiding van een delegatie Vlaams Blokkers door onze wijk. Gids van dienst was de toen jonge Filip De Winter. Hij troonde zijn gezelschap door de straten en wees hen ongetwijfeld op de teloorgang van wat eens een florerende echte Vlaamse wijk was met kleine winkeliers en statige burgerhuizen. Het zou niet lang duren of de allerlaatste Vlamingen die er nog woonden zouden wegtrekken uit een wijk die wij nooit hebben gedeeld: ze was eerst van ‘hen’, dan van niemand en toen van ‘ons’.
Het enige wat we blijkbaar deelden was de drang om van elkaar weg te lopen. Opgroeien in Borgerhout was een bevreemdende ervaring, de wijk leek los te staan van een stad die zichzelf kosmopolitisch durfde te noemen, open voor de wereld maar gesloten voor haar eigen inwoners. Het bezorgt me nog steeds een akelig gevoel wanneer ik terugdenk aan hoe deze haattoeristen ostentatief in het midden van de straat kuierden en hun afwijzende en vijandige blikken over onze huizen, onze ouders, onze vrienden, broers en zussen lieten glijden. Het klopt niet dat racisme op den duur minder opvalt en dat het van je afglijdt als regen van een raam.
Ook uit A vertrokken
Als het al regen is dan is het zure regen dat als een gif je poriën binnendringt en je lijf verziekt. Het zet je vast in een mentale gevangenis. Het keurslijf van de vreemdeling, de gekleurde, de onbetrouwbare. Hoe kun je oprecht in een gemeenschap met mensen leven als je in een gevangenis zit, getralied met wantrouwen en vooroordelen? Onmogelijk.
En om dat gif geen kans meer te geven ben ik in 1997, na mijn studies, ook uit Antwerpen vertrokken, richting Brussel. Ik mis Antwerpen wel en soms denk ik aan teruggaan, maar ondertussen ben ik ook moeder en ik weet niet of ik dat mijn kinderen wil aandoen.
Ik wil hen behoeden voor dat vreselijke wij-zijdenken. Anderzijds is het een illusie te geloven dat je een xenofobe samenleving kunt ontvluchten, strijd zal er geleverd moeten worden en wel ter plaatse. Kinderen moeten weerbaar gemaakt worden.
En waar ik ook niet aan twijfel is aan het feit dat een samenleving die uit xenofobie haar talenten minnacht en wegjaagt, zichzelf de das omdoet. Als je, als kleine gemeenschap, op jezelf terugplooit en enkel volgens de eigen kaders wil leven en denken, dan ga je op den duur dood. Kijk maar naar wat er in de zeventiende eeuw werd van Vlaanderen toen er duizenden ondernemers en kunstenaars wegtrokken uit de Zuidelijke Nederlanden, wat nu Vlaanderen is, om naar de Republiek der Nederlanden te gaan waar er meer vrijheid was en het leven er beter was. Het heeft Vlaanderen heel wat tijd, bloed, zweet en tranen gekost om deze aderlating te boven te komen. Zo was het lange tijd maar povertjes gesteld met de literatuur in Vlaanderen. Dat sommige Nederlanders nog stiekem een beetje meewarig naar onze Vlaamse literatuur kijken, vindtzijn oorsprong in die tijd.
Uit puur zelfbehoud is het dus dringend nodig om plaats te makenvoor alle anderen. Voor hun mening, hun talent. Het moet eindelijk gedaan zijn met de overtuiging dat de wereld rond de eigen Vlaamse navel draait, want dat doet hij niet. De Vlamingen van de bodem zijn niet de maat der dingen. En vooral dit, ik moet geen echte Vlaming worden, wat dat ook moge zijn, om evenveel aanspraak te maken op Vlaanderen.
Rachida Lamrabet is schrijver van Vrouwland, Een kind van God en De man die niet begraven wilde worden.