Asis Aynan

In 2011 verscheen Het bloed in onze aderen van Miquel Bulnes, een vuistdikke roman over de totstandkoming van het moderne Spanje. Wie het hedendaagse Spanje wil begrijpen, moet in de Rif (Noord-Marokko) zijn – maar hier kom ik later op terug.

In Het bloed in onze aderen wordt overigens het verkeerde lidwoord gebruikt. Een vaak gemaakte, maar begrijpelijke fout. Het is de Rif en het Rifgebergte, ‘het’ slaat op gebergte, en niet op Rif. Ook wordt vaak gedacht dat de Rif en het Rifgebergte hetzelfde zijn, wat niet klopt. Het Rifgebergte, maakt deel uit van de Rif. Nog een misvatting: Berbers (Imazighen) wonen alleen in de Rif. Fout. In heel Noord-Afrika. Wat ook vaak wordt gedacht, is dat in die bergen de Berberaap leeft, maar voor die aapjes moet je in Groot-Brittannië zijn, namelijk: Gibraltar.

De eerste zeventig pagina’s van Het bloed in onze aderen spelen zich af in Noord-Marokko. Op die pagina’s wordt de Rifoorlog (1920-1926) tussen bevrijder en bezetter beschreven. En die oorlog werd door de Spaanse bezetter gewonnen. De aanvoerder van de bevrijdende strijdkrachten Abdelkarim Khattabi kon niet anders dan zich overgeven – de Spanjaarden gooiden op een gegeven moment Duits mosterdgas op de Riffijnse bevolking. Maar de morele winnaar van de oorlog was de Riffijn, omdat ze keer op keer in man-tot-man gevechten de vijand in de pan hakten. Zonder de vernederingen van toen, is het Spanje van nu niet te begrijpen; de Rifoorlog betekende het einde van de Spaanse monarchie en min of meer het begin van de dictator Franco. Maar ook het wezen van Marokko kan niet zonder de Rifoorlog begrepen worden: de Rifoorlog legde het verraad van de Marokkaanse koninklijke familie bloot en het wantrouwen van die trouweloze familie jegens de Rif, dat nog altijd springlevend is.

Ik zou Het bloed in onze aderen kunnen aanraden, en dat doe ik ook, maar wie de gekte van het front wil ervaren, leest het bijzondere Iman, strijd om Marokko (1930) van Ramon J. Sender, voor een paar euro’s antiquarisch aan te schaffen. De Nederlandse vertaling van de roman verscheen in 1933 bij uitgeverij de Arbeiderspers. Ramon J. Sender heeft zelf meegevochten in de Rifoorlog. Hij kwam terug en schreef zijn debuut, het werd een roman waar op iedere pagina de verschrikkingen van die vieze oorlog te lezen zijn.

In de inleiding schrijft Sender: “Dit boek maakt er geen aanspraak op een kunstwerk te willen zijn of literaire waarde te bezitten.” Het is duidelijk dat hier een onzekere debutant spreekt, want het is een prachtig, heftig boek, met mooie zinnen: “Stilte en duisternis, die ons omringen, wekken stemmen en licht in onze zielen.”

Ook lezen we cynische humor die op de oorlog spuugt om haar te bezweren, zoals de priester die bij dode militairen het dodengebed opzegt en tot de ontdekking komt dat een soldaat tussen de lijken ligt te slapen. “Met een knie op den grond leest de geestelijke zijn latijnsch sermoen en zalft den eerste. De gewaande doode trekt zijnen voet op, schuurt er mee tegen het andere been en richt zich overeind. De man met de kaars zet verschrikte oogen en roep uit: “Alle donders.” De soldaat loopt slaapdronken weg, den schoudermantel achter zich aanslepend. Zonder te begrijpen wat er eigenlijk gebeurt, bromt hij: “Zoo kan je toch niet slapen?”’

In 1934 noemde het Bataviaasch Nieuwsblad (een dagblad in Nederlands-Indië) Iman, strijd om Marokko “rauwe kunst”. En doet de roman volgens de recensent aan Flaubert denken. ‘Een schittering van wreede schoonheid flikkert op in dat beeld van onzegbare ellendigheid: het Marokkaansche soldatenleven.” De recensent vindt de roman daarmee een nare droom. Hij eindigt zijn bespreking met. “Booze dromen hebben hun nut.” En zo is het.

Asis Aynan is schrijver. Zijn laatste boek is Gebed zonder eind.