Het regende zwavelachtige vloeistoffen, mensen werden blind en hun huid verteerde, vee kwam om en grote stukken landbouwgrond veranderden in woestenijen. Deze scene speelde zich af in noordelijk Marokko 75 jaar geleden, volgens een Riffijnse ooggetuige die het overleefd heeft. Mohamed Farji nadert de 100 jaar, maar heeft nog een sterk geheugen.

De duidelijke flash-backs waarover hij spreekt betreffen de ‘chemicale aanvallen op noordelijk Marokko door binnenvallende Spaanse troepen’ in de jaren 20 van de twintigste eeuw. De oude man herinnert zich hoe Spaanse troepen het platteland met internationaal-verboden wapens aanvielen en samen met zijn kleine landbouwgrond duizenden hectare vruchtbaar land verwoestten.

Sinds een aantal jaar, zetten Marokkaanse NGO’s zich in om het verband tussen het hoge aantal kankergevallen onder Riffijnen en de gifgasaanvallen aan te tonen, nu meer dan driekwart eeuw geleden. Met dat bewijs, vragen zij van de Spaanse overheid de misdaden te erkennen die zij inderdertijd heeft gepleegd. Nog los van het toekennen van schadevergoedingen aan Riffijnen en hun familieleden die te lijden hebben gehad van de aanvallen. “De Rifgebergte werd blootgelegd aan aanvallen met chemische wapens en veel bewoners in het gebied lijden aan kanker ten gevolge van die aanvallen”, vertelt Ilias Al-Amari, voorzitter van The Association of the Victims of the Countryside’s Poisonous Gases. Hij voegt eraan toe: “volgens officiële beramingen is ongeveer 60% van de Marokkaanse kankerpatiënten van Riffijnse komaf.” “Tot voor kort hadden we geen hard bewijs waarmee de link tussen het hoge aantal kankergevallen onder Riffijnen en het gebruik van gifgas tegen de Riffijnse bevolking door Spaanse troepen aangetoond zou kunnen worden. Nochtans werd dat bewijs recentelijk gevonden dat gebaseerd is op wetenschappelijke studies, uitgevoerd in Groot-Brittannië. Dit in achtnemende, wijst Al-Amari op een vergelijkbare studie door de Britse onderzoeker en historicus Sebastian Belfour.

Deze verklaarde dat het aannemelijk en wetenschappelijk aanvaard is om te concluderen dat Spanje wel degelijk chemische wapens heeft ingezet, gezien het aantal kankergevallen in het getroffen gebied. Vergoedingen Tot dusver, blijft de eis van The Association of the Victims of the Countryside’s Poisonous Gases –opgericht in 1999- dat de Spaanse overheid haar misdaden jegens het Riffijnse volk toegeeft en de slachtoffers en hun familie compenseert in de geleden schade, nog steeds overeind staan. “We vertellen Spanje dat het gifgas heeft ingezet in een tijd dat er een internationale wet gold waarin dit wapen verboden en verbannen werd verklaard. Nu willen we dat Spanje schuld bekent,” vertelt Al-Amari. “Dan hebben de slachtoffers het recht om schade-vergoedingen te eisen.” Hij vervolgt: “ironisch genoeg, beging Spanje deze misdaad direct na het ondertekenen van het Geneefse Akkoord in 1925, dat het gebruik van gifgas veroordeelt als een oorlogsmisdaad.

We hebben documenten die bewijzen dat Spanje chemische wapens vanaf 1925 inzette en in de periode van 1926-1927 het gebruik ervan intensiveerde om de nederlaag te vergelden die ze in die tijd van de Riffijnen te verduren kreeg.” Hij voegt er ook aan toe dat zijn NGO documenten heeft van oproepen van verzetsheld Abdelkrim El-Khattabi aan het Rode Kruis. Hierin vraagt hij het Rode Kruis om hulp en zijn volk te beschermen tegen een Spaanse genocide. Verdachte stilte Ondanks het lange lijden van de Riffijnen waar ze nog steeds niet van verlost zijn, bleef het giftige onderwerp discreet aangezien Spaanse historici het negeerden. Omdat ze nauwe banden hadden met de Spaanse overheid of vanwege hun eigen militaire achtergrond. Amari beklaagt zich ook over de Marokkaanse overheid vanwege haar stitle over deze kwestie. “We vragen aan de Marokkaanse overheid of ze ons in ieder geval de vrijheid gunt om deze kwestie uit te zoeken.

We weten van de politieke en diplomatische bedenkingen die Marokko heeft over deze zaak.” De stilte verbroken Zwijgen kan men echter niet altijd volhouden. In 1990 brachten twee Duitse wetenschappers, Rudd Bert Knoz en Ralph Deiter Muller, een boek uit getiteld ‘Poisonous Gas Against Al-Khatabi’ die gruwelijke details bevatten over niet eerder onthulde staatsgeheimen. In het boek werd onder andere melding gemaakt van de verkoop van chemische gassen door Duitsland aan Spanje tussen 1922 en 1927.

Ook wordt beschreven dat Spanje hulp kreeg van Duitsland kreeg om de bouw van een fabriek in Toledo die chemische wapens produceerde te realiseren. Het boek moedigde Spaanse en andere Europese historici de muur van stilte te doorbreken en de kwestie verder aan het licht te helpen. Zo ook Balfour, professor aan de London University, die 4 jaar lang research en onderzoek heeft verricht. Dit resulteerde in de totstandkoming van zijn boek ‘Fatal Hug’. Hierin onthult Balfour dat de Spaanse chemische aanvallen op de Riffijnen het derde geval in zijn soort was ooit in de menselijke geschiedenis.

Giftige gassen werden voor het eerst tijdens WO I gebruikt en daarna nog door de Britten ingezet in 1919 tegen de Irakezen. Ooggetuige-verslagen van Spanjaarden en buitenlanders die ten tijde van de aanvallen in Marokko verbleven begonnen door te komen. De Spaanse Hoge Commisaris in Tatwan –indertijd basis van de Spaanse bezetting in Marokko- schreef zijn eigen getuigenis op.

Ook de Franse Generale Consul zette zijn eigen getuigenis vast op papier, en met hem ook anderen. Balfour staat erop toe dat Spanje haar excuses moet bieden aan het Riffijnse volk en aan de Marokkanen in het algemeen, voor het gebruiken van verboden gifgassen en het doden van duizenden mensen. Volgens waarnemers aarzelt Spanje om haar misdaden jegens de Riffijnen te erkennen vanwege de angst dat het een voorwendsel zou kunnen zijn voor duizenden Marokkanen om miljoenen te eisen van de Spaanse overheid ter compensatie van het leed dat ze is aangericht. Ze geloven ook dat een dergelijke officiële excuses Marokkanen wiens oorsprong in Andalusië liggen, zou aanmoedigen om excuses te eisen van Spanje voor de brute vervolgingen van hun voorouders tussen de 13e en de 17e eeuw.