Uitlevering van drugsverdachte en Rif-activist Saïd C. uit Roosendaal aan Marokko is ten onrechte tegengehouden door de rechtbank in Breda. Dat stelt de advocaat-generaal in haar advies aan de Hoge Raad. Ze vindt dat de Hoge Raad het uitleveringsverzoek opnieuw moet behandelen.
De rechtbank in Breda haalde op 22 februari van dit jaar een streep door de uitlevering van de Marokkaanse Nederlander. Tegen die beslissing stelde het Openbaar Ministerie cassatie in bij de Hoge Raad.
Foltering
Volgens de rechtbank bestaat er ‘reëel risico’ dat C. een oneerlijk proces krijgt in Marokko en dat bijvoorbeeld belastende verklaringen die zijn verkregen door foltering tegen hem worden gebruikt, ondanks garanties van de Marokkaanse regering dat dit niet zal gebeuren.
Mensenrechten
Volgens de advocaat-generaal (AG) draait het bij de uitlevering echter om de vraag of C. zich in Marokko juridisch kan verweren tegen een ‘dreigende flagrante inbreuk’. Omdat niet is vastgesteld dat dit niet het geval is, is volgens de AG niet de rechtbank maar alleen de minister bevoegd om een oordeel te vellen over de mensenrechtensituatie in Marokko.
De uitlevering van C. en de protesten in de Rif hebben de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Marokko de afgelopen jaren herhaaldelijk op scherp gezet. Over en weer werden ambassadeurs terug of op het matje geroepen.
Schijnproces
Saïd C. wordt in het Noord-Afrikaanse land verdacht van internationale drugshandel en corruptie. Volgens de Marokkaanse regering is het voormalige parlementslid echter ook betrokken bij de financiering van de maandenlange protesten in de Rif-regio. Medestanders vrezen daarom een politiek schijnproces.