Adra Ghedu
Een hoofdstuk uit het volledige rapport van de enquêtecommissie opsporingsmethoden en het Rijksrechercherapport RCID Kennemerland. Ook bekend als de Commissie-Van Traa.
Enquêtecommissie opsporingsmethoden 1996
Door: Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksbureau dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt.
IV.6. Marokkanen in Nederland
De emigratie van Marokkanen naar West-Europa is officieel in de jaren zestig geregeld in werfakkoorden. Met Duitsland werd zo’n overeenkomst waarin alle procedures voor werving en tewerkstelling waren geregeld, gesloten in 1963, Frankrijk volgde in 1964, België ook in 1964 en Nederland kwam wat achteraan met een werfakkoord in 1969. De werving heeft formeel niet langer dan vier jaar geduurd, want bij de (olie)crisis van 1973 werd zij stopgezet. Daarna is de immigratie doorgegaan in de vorm van primaire en secundaire gezinshereniging. In het eerste geval laat een (voormalige) gastarbeider zijn gezin overkomen, in het tweede geval huwt een kind met een legale verblijfsstatus in Nederland met een Marokkaan uit Marokko. Verder is er
een migratiecircuit van illegalen. Toen Shadid (1979) aan het einde van de jaren zeventig een grote representatieve steekproef van Marokkaanse arbeiders ondervroeg, ontdekte hij dat slechts 13 procent van hen via de officiële werving was gekomen. Velen hadden eerder in Frankrijk gewerkt en kwamen daarna door naar Nederland. Obdeijn (1993) heeft onlangs gereconstrueerd hoe het migratiepatroon zich heeft ontwikkeld. Hij schrijft dat verschillende wervingscommissies op hun eigen houtje het land doorkruisten op zoek naar sterke jonge mannen (met een gaaf gebit) en dat ze in feite deden wat een aantal louche lokale bemiddelaars zeiden. Waren de eerste emigranten eenmaal vertrokken, dan volgde de rest spontaan via het welbekende proces van kettingmigratie. Door dit mechanisme is de afkomst van de Marokkaanse migranten regionaal zeer beperkt. De Marokkanen in Frankrijk zijn grotendeels afkomstig uit de Soesstreek rond Agadir (dat in de koloniale periode onder Frans bewind stond) en er zijn veel studenten onder die uit steden kwamen. De Marokkaanse immigrantengroep in Frankrijk is sociaal meer gevarieerd samengesteld dan waar ook in Europa. De Marokkanen in België zijn grotendeels afkomstig uit de steden in het noorden (Tanger, Tetuan, Larache, Chefchaouen en Ouazzane). Die in Nederland zijn voor 80% afkomstig uit het voormalige Spaanse protectoraatsgebied in de Rif dat onderontwikkeld is gebleven en dat bevindt zich dicht bij het gebied van waaruit de cannabis-cultuur zich verbreidt. Het opleidingsniveau van de Marokkaanse gastarbeiders naar Nederland was zeer laag, 70% had zelfs geen lager onderwijs genoten en een intellectueel kader (zoals in Frankrijk) ontbrak geheel. De reden waarom door het Nederlandse bedrijfsleven vooral in de Rif is geworven, is volgens Obdeijn nogal prozaïsch. De Nederlandse werfagenten zochten de minst ontwikkelde bevolking, omdat daarvan de grootste mate van gedweeheid werd verwacht en de koning van Marokko zag ze gaarne een lastige bevolkingsgroep wegvoeren.
Dat het de Marokkaanse gemeenschap in Nederland niet voor de wind is gegaan, is neergelegd in werkelijk honderden wetenschappelijke rapporten en beleidsnota’s. Het globale beeld is er een van hopeloze sociale achterstand en culturele ontwrichting. Natuurlijk doen algemene cijfers geen recht aan de interne variatie binnen een groep. Buys (1993) vraagt speciaal aandacht voor Marokkaanse jongemannen die hun weg in Nederland wel goed hebben kunnen vinden en Crul (1994) stelt op grond van onderzoek vast dat de echte tweede generatie van Marokkanen (dus niet de anderhalve generatie die in Nederland maar weinig naar school is gegaan) het op school helemaal niet zo slecht doet. Maar het totaalbeeld is vooralsnog weinig hoopgevend. Niet meer dan een kwart van het Marokkaanse arbeidspotentieel verricht feitelijk betaalde arbeid (Veenman en Mertens, 1994: 112) en vrouwen vrijwel helemaal niet. Van al degenen die wel werken kan tweederde worden gerekend tot de laagste twee functiecategorieën van de arbeidsmarkt (tegen niet meer dan 22% van autochtone Nederlanders). Dat Marokkanen ook binnen het spectrum van etnische groepen niet de allerlaagste gemiddelde inkomens laten zien is alleen te verklaren uit de hoge uitkeringen die zij gemiddeld genieten vanwege het hoge kindertal (Martens en Veenman, 1994: 142). Samen met de Turken behoren de Marokkanen tot de sociale categorie die feitelijk het slechtst is gehuisvest en die in dit opzicht ook de minste aspiratie vertoont (Van Praag, 1990). Op school behalen Marokkanen gemiddeld de slechtste resultaten en vertonen het hoogste drop-out-percentage (Kloprogge e.a., 1994). Een deel van de Marokkaanse gemeenschap profileert zich als etnische ondernemer in slagerijen en de horeca, maar hun percentage is klein als dat wordt vergeleken met het aantal kleine zelfstandige ondernemers in andere etnische groepen (Van den Tillaart, 1993: 164). Een dergelijk ongunstig maatschappelijk profiel vormt een voedingsbodem voor criminaliteit. Zowel de slechte maatschappelijke vooruitzichten in absolute zin als ook de relatieve deprivatie dragen daartoe bij. Marokkaanse jonge mannen lopen bij het zoeken naar werk tegen een geweldige blokkade van discriminatie op. Bij een wetenschappelijke situatie-test waar mensen met volmaakt gelijke kwalificaties maar ongelijke etnische achtergrond, solliciteren op werkelijk bestaande vacatures, maakten Marokkaanse jonge mannen geen schijn van kans (Bovenkerk, Gras en Ramsoedh, 1995). Deze etnische groep onderscheidt zich van de andere ook nog door een grote generatiekloof. Veel Marokkaanse gezinnen zijn ontregeld door de aanhoudende onenigheid tussen vaders en zonen. Overal waar Marokkanen wonen in Nederland — hun vestigingspatroon volgt het algemene beeld van gastarbeid in Nederland (ze wonen in en rond de oude industriesteden, in de grote steden en in kleinere centra) — ziet de politie zich geconfronteerd met een reusachtig probleem van criminaliteit van Marokkaanse jongens (vergelijk Junger en Zeilstra, 1989; Werdmlder, 1990; Bovenkerk, 1992). Nu gaat het hier grotendeels om vermogensdelicten (inbraak en zo) en dat heeft op zich weinig te maken met georganiseerde misdaad. Maar het schept wel de voorwaarden om een deel van jeugddelinquenten door te laten gaan in een carrière in de zware misdaad. De randgroep die Werdmlder een aantal jaren lang volgde, leverde tenslotte enkele professionele misdadigers op. Dit verschijnsel wordt, zoals alle georganiseerde misdaad, nauwelijks zichtbaar in de algemene criminaliteitsstatistiek. Overigens kunnen dezelfde jongeren wel degelijk een rol spelen in de drugshandel en volgens de hier gehanteerde definitie worden gerelateerd aan georganiseerde misdaad.
In dit hoofdstuk hebben wij reeds uiteengezet dat de (georganiseerde) misdaad in Marokko zo weinig gewelddadig is. Dat geldt ook voor Marokkanen in Nederland. Zij scoren niet hoog als het gaat om geweldscriminaliteit (Werdmlder en Meel, 1993) en ook het aantal liquidaties in het milieu is gering. Bij alles wat we te horen hebben gekregen en in alle materiaal dat wij onder ogen hebben gehad, waren niet meer dan één bericht over een rippartij op Marokkanen door Antillianen, één bericht over een Marokkaanse coffeeshophouder die zich genoodzaakt zag rolluiken voor de ruiten aan te brengen toen iemand zich kwam wreken omdat de geleverde hash van inferieure kwaliteit was geweest, en één bericht over de gijzeling (door een Nederlandse bende) van een Marokkaan die zijn schuld nog moest betalen. In alle gevallen zijn zij slachtoffers en geen daders van geweld. Wij hebben deze betrekkelijke geweldloosheid binnen Marokko zelf in verband gebracht met de beheersstructuur van de overheid. Hier is de vraag aan de orde of haar invloed zich ook tot Nederlands grondgebied uitstrekt. Het is zonder meer duidelijk dat de geldzendingen naar huis van de emigranten een belangrijke bron vormen van de Marokkaanse economie en de overheid doet er alles aan om deze te continueren. In alle landen met Marokkaanse gastarbeiders is door de overheid een beheersstructuur opgezet die bestaat uit ambassades, consulaten, filialen van Marokkaanse banken, moskeebesturen; zelfs onderwijzers die overkwamen in het kader van het verzorgen van onderwijs in eigen taal en cultuur speelden hierin een rol (Lucassen en Kbben, 1992: 97). De culturele vereniging Amicales werd van deze beheersing het brandpunt en symbool. De emigranten behoorden hun plichten tegenover het koninkrijk te vervullen en van meet af aan was duidelijk dat politieke discipline zou worden afgedwongen door dwarsliggers van het politieke systeem lastig te vallen tijdens hun vakanties in Marokko of door hun achtergebleven familie onder druk te zetten. Die initiatieven en vooral Amicales zijn bekritiseerd als vormen van ontoelaatbare inmenging door een rechtse politieke organisatie in andere landen. In de jaren tachtig kwam de Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties in Nederland (UMMON) daarvoor in de plaats. Rabbae (1993) heeft laten zien dat ook die in feite niet anders is dan een mantelorganisatie van de Marokkaanse overheid. Deze activiteiten vormen een rem op het inburgeren van Marokkaanse emigranten en dat lijkt ook de bedoeling te zijn. Deze ontwikkeling bereikte een dramatisch hoogtepunt toen de koning in het midden van de jaren tachtig verklaarde dat het niet in de bedoeling lag dat zijn onderdanen gebruik zouden maken van het stemrecht dat zij in Nederland voor lokale verkiezingen hadden verkregen. Deze ingreep was strijdig met de bedoelingen van het Nederlandse minderhedenbeleid. In de jaren negentig is het toneel weer veranderd. Thans voert de Marokkaanse overheid een buitenlands cultureel en politiek offensief om de verkeerde indruk weg te nemen. Journalisten, beoefenaren van de wetenschap, bestuurders en ambtenaren van politie en justitie worden door de Marokkaanse overheid uitgenodigd het land te bezoeken met de bedoeling zich ervan te overtuigen dat Marokko een moderne staat is en geen achterlijke tribale gemeenschap. Onder het motto dat je er zelf geweest moet zijn om er over te kunnen oordelen, spreken de reislustigen zich bij thuiskomst positief over het bewind uit. De Marokkaanse minister van Migratiezaken is in Nederland tegenover de minister die het minderhedenbeleid in haar portefeuille had, mevrouw Dales, komen verklaren dat hij persoonlijk niet tegen de integratie van Marokkanen in hun nieuwe vestigingslanden gekant was. Het is de vraag of Nederlandse politici en ambtenaren voldoende vertrouwd zijn met de subtiliteiten van de Marokkaanse diplomatie. Twee jaar daarvoor had koning Hassan II zelf tijdens een interview op de Franse televisie (in het programma 7 sur 7) verklaard dat Marokkanen wel Marokkaan moesten blijven. Hiermee was niets miszegd, maar de boodschap was in de Marokkaanse gemeenschap meer overtuigend overgekomen dan de persoonlijke gevoelens van de Migratie-minister. Wij gaan er dan ook vanuit dat ondanks alle interne en steeds wisselende strijdtonelen binnen de Marokkaanse gemeenschap, de invloed van de Marokkaanse overheid nog steeds aanzienlijk is.
IV.7. Georganiseerde misdaad onder Marokkanen in Nederland
Wat zien we van alle beschreven criminele activiteiten in Marokko in Nederland? In de sfeer van de zwarte economie zou men zeker moeten denken aan de invoer in Marokko van aanzienlijke hoeveelheden spullen die van diefstal in Nederland afkomstig zijn en die meereizen met de jaarlijkse grote parade van Marokkaanse vakantiegangers. Op zichzelf is dit nog geen georganiseerde misdaad. Dat is al meer het geval waar — en daar zijn systematische politieberichten over — deze goederen afkomstig zijn uit heling. Ook door niet-Marokkanen gestolen goederen worden geruild tegen drugs en die goederen worden weer naar Marokko gebracht. Wat er zeker wel toe hoort, is gesignaleerd in Midden-Nederland. Een Marokkaanse groep die uit ongeveer twintig personen bestaat, vervoert nu al meer dan vier jaar lang drie tot acht gestolen auto’s per week naar Marokko. De auto’s worden ‘s avonds gestolen en op een groot parkeerterrein enkele dagen koud gezet. De kentekens worden met zwarte tape veranderd. De chauffeur die ‘s nachts tussen 23.00 en 01.00 uur vertrekt, ontvangt tweeduizend gulden voor zijn taak en nog eens duizend voor zijn kosten onderweg. Tot het donkere gedeelte van de Marokkaanse informele economie rekenden we ook georganiseerde prostitutie. Ook in Nederland is in verschillende plaatsen onder Marokkanen pooierij vastgesteld. Dit geschiedt ook in georganiseerd verband. In Agadir in het zuiden van Marokko bestaat een organisatie waarvoor een zeer welgestelde dame vrouwen ronselt om als prostitué naar Nederland te gaan. In Nederland gescheiden Marokkaanse vrouwen zijn door criminele organisaties benaderd om in deze sfeer werkzaam te zijn en trouwens ook om hun legale status te gebruiken om Marokkaanse mannen aan een verblijfstitel te helpen. Een stel broers heeft kans gezien om via een Nederlandse vriendin die plotseling onder verdachte omstandigheden stierf, een seksclub over te nemen. Andere vormen van mensenhandel zijn eveneens waargenomen. In het Westland en andere tuinbouwgebieden, zoals bijvoorbeeld rond Rotterdam, zijn veel illegale Marokkanen aangetroffen (vergelijk ook Buijs, 1988 en Meinsma, 1994) maar niet duidelijk is in hoeverre hun overkomst door criminele organisaties is georganiseerd. Voorts zijn Nederlanders zelfs betrokken geweest bij het smokkelen van illegalen naar Europa. Kinderen klampten zich onder Nederlandse vrachtauto’s vast om de overtocht te maken en er zijn ook verstekelingen die het in het laadruim tot Nederland hebben gehaald. Tot zover het kleine werk.
Georganiseerde misdaad onder Marokkanen slaat natuurlijk in hoofdzaak op de handel in drugs. Cannabis wordt Nederland binnengebracht op veel verschillende manieren. Er zijn ten eerste de zogenaamde mieren die in hun personenauto iets meenemen. Soms zijn dit Nederlandse vakantiegangers of speciaal geronselde koerier(ster)s, soms Marokkanen die naar Nederland terugkomen van vakantie. Zij zijn kieskeurig en kleine partijen zijn doorgaans van de allerbeste kwaliteit. Grotere partijen gaan via campers die met de pont meereizen naar Spanje. Met oneindig veel nieuwe varianten wordt getracht de douane en de politie te omzeilen. Wat te denken van een behoorlijk groot transport dat is verstopt in een zogenaamd bij een verkeersongeluk gestrande caravan, die door de ANWB wordt gerepatrieerd? Grotere hoeveelheden gaan mee met de ongeveer 2000 tochten die vrachtauto’s per jaar uit Marokko naar Nederland maken. De smokkelwaar kan verborgen zijn in de vracht — het is aangetroffen in partijen textiel, in speelgoed en tussen aardappelen, groenten en fruit. Het kan ook zijn verstopt in speciaal geprepareerde bergplaatsen in het karkas van de vrachtauto zelf. Koelauto’s zijn populair, omdat door de douane moeilijk is vast te stellen of het dakschot een decimeter hoger is dan normaal, of er ruimte zit tussen het kopschot of dat het hele huis hydraulisch kan worden opgekrikt om laadruimte voor hasj te maken. De transportbedrijven die daarvoor worden gebruikt zijn van twee soorten: op zichzelf bona fide firma’s die er zich gewild (meestal) of ongewild (zelden) voor lenen, of bedrijven die speciaal voor dit doel zijn opgericht. De chauffeur rijdt zijn wagen naar een aangewezen plaats en komt hem, zonder de lading te inspecteren, na bijvoorbeeld twee dagen weer ophalen. Een veel voorkomende variant bestaat eruit een en dezelfde chauffeur van Marokko naar Spanje, Portugal en Frankrijk te laten rijden om dan onderweg de aanhanger met drugs los te koppelen en over te doen aan een chauffeur die met een trekker uit Nederland komt. De eerste chauffeur rijdt dan weer terug naar Marokko om een nieuwe lading op te halen. Over smokkelmethoden over de weg is meer te vinden in het branche-rapport over het wegvervoer in deze serie. Drugs kunnen voorts ook worden verstopt in autobussen die de oversteek maken. Het wordt verder per schip aangevoerd in kleinere hoeveelheden in plezierbootjes. Verder via vissersschepen die de hasj op volle zee overladen op zeeschepen. Of het reist verstopt mee in zeecontainers met reguliere lading.
In de jaren zeventig en tachtig zijn al deze smokkelsystemen op Nederland bedacht door Nederlandse drugshandelaren en -transporteurs. Zij wonen thans (nog) in Nederland, maar een kolonie heeft zich gevestigd in Malaga (van waaruit men heel gemakkelijk op en neer kan naar Marokko) en enkelingen ook in Marokko zelf. Met het uitroepen van de oorlog tegen de drugs, de groeiende macht van autochtone Marokkaanse drugsbaronnen en de steviger greep van (delen van) de overheid op deze handel, is het voor Nederlandse drugsondernemers moeilijker geworden om zelfstandig zaken te doen. De douane controleert strenger. Op grond van een kort geleden geïntroduceerde wet heeft de douane de bevoegdheid om zelfs bij het minste vermoeden van drugs de gehele (vracht)auto grondig te onderzoeken. In de wanden van koelwagens worden op een aantal plaatsen zonder pardon met een lange elektrische boor gaten geboord. Voorheen was het nog wel eens mogelijk om een kleine partij aan de grens te offeren: op het moment dat de complete douane zich daarop concentreerde, passeerden grote partijen in trucks de grens gezien. Nu weet de douane wel beter. De slachtoffers van deze thans primitief geworden smokkelmethode zijn individuele chauffeurs die wel eens wat willen proberen. Nederlandse vrachtwagenchauffeurs brengen hun wagens in grote compounds (tegen diefstal) en bij voorbeeld in Casablanca komen zij samen in vaste cafés. Zij worden daar, en ook zo maar op straat, door Marokkaanse handelaren benaderd met de vraag of ze iets mee willen nemen. Wie daar tegenwoordig op ingaat — het aanbod is een verdienste van f.50.000,- of meer — loopt een aardige kans dat hij op grond van een een-tweetje tussen de handelaar en een individuele douanebeambte wordt betrapt en in de gevangenis verdwijnt. Maar het is voorgekomen dat zijn lading dezelfde dag nog door een ander wordt uitgevoerd met hetzelfde noodlottige resultaat. In het tijdschrift voor wegtransporteurs en chauffeurs Truckstar staan het laatste jaar regelmatig reportages met de strekking dat je als chauffeur op geen enkel aantrekkelijk Marokkaans aanbod in moet gaan. Er zijn trouwens ook enkele voormalige Nederlandse chauffeurs die nu voor Marokkaanse organisaties werken en aan Nederlandse chauffeurs aanbiedingen doen. Wie geen risico wil lopen en de chauffeur geldt bij een vondst altijd als aansprakelijk, wordt overigens een elegante uitweg geboden. Bij de politie kan men tegen een gering bedrag zijn (vracht)auto geheel laten onderzoeken en verzegelen om deze tegen inspectie te vrijwaren.
Wie thans grote partijen hasj wil importeren, ziet zich genoodzaakt om bepaald andere maatregelen te nemen dan de Hollandse hasjhandelaren van de jaren zeventig en tachtig. De balans van de macht tussen Marokkaanse producenten en Nederlandse transporteurs is gelijk getrokken. De export van drugs uit Marokko moet volkomen gecontroleerd gebeuren en de relevante autoriteiten moeten zijn omgekocht. Dit gaat niet meer zonder belangrijke Marokkaanse drugshandelaren en dat is de reden waarom ook in Nederland Marokkanen zelf de kans hebben gekregen een groot deel van de handel in handen te krijgen. Met reden wordt zelfs gezegd dat in 1991 min of meer officieel een echt drugskartel is opgericht waarbij vooraanstaande Marokkanen uit heel Europa zijn betrokken. Bij de oprichting zou een overeenkomst zijn gesloten die inhoudt dat grote partijen verstopt in blikken olijfolie per schip naar Antwerpen zullen worden vervoerd en dat ze, na daar te zijn opgeslagen, in kleinere partijen zullen worden verdeeld om ze onder andere ook op de Nederlandse markt te verspreiden. Het is evenwel niet eenvoudig om zicht te krijgen op de omvang van de Marokkaanse drugshandel in Nederland. Voor de politie is het een gesloten wereld en van uitwisseling van informatie met collega’s in Marokko is nauwelijks sprake. Er zijn berichten dat medewerkers van consulaten zijn betrokken en op die overheid wil men niet vertrouwen. Moeilijk te volgen zijn de transacties op zichzelf overigens helemaal niet. Het vergt weinig verbeeldingskracht om te begrijpen wat drugshandelaren bedoelen als zij per telefoon spreken over film, onderwerp, linnen, witte en gele zijde, een kwaliteit van honderd procent, of wanneer (andere groep) zij het hebben over zeep, cassettes, kaas, thee en vliegtuigen. Ofschoon de aanwijzingen binnenstromen dat Marokkanen zich in Nederland in allerlei steden met de handel in hasj bezighouden, in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Helmond, Groningen, Venlo, Eindhoven, Maastricht, Tilburg en Leeuwarden, en ook dat de organisaties in kwestie hele ketens van coffeeshops, shoarma-zaken en broodjes-winkels van drugs voorzien, gaan de Nederlandse politie en justitie er slechts op beperkte schaal achteraan.
In 1990 en 1991 ontdekte de politie van Gooi- en Vechtstreek een grote Marokkaanse hasjhandelsorganisatie (onder te verdelen in drie families) met een hoofdkwartier in Hilversum. De vreemdelingendienst leverde de sociologische achtergrondinformatie. Het ging om Marokkaanse arbeiders die in de jaren zeventig waren gekomen om bij bedrijven te werken in het Gooi. Het waren mensen zonder veel opleiding: de meesten waren analfabeet en nadat de meeste mannen in de jaren zeventig en tachtig uit het arbeidsproces waren getreden, was een overgrote meerderheid thans werkloos. De vreemdelingendienst kenschetste ze als een ongeïntegreerde, kansloze groep en onder de tweede generatie had een aantal jongens reeds een flinke criminele antecedentenlijst opgebouwd. Hilversum bleek te fungeren als distributiecentrum voor (door Nederlandse transporteurs) uit Marokko aangevoerde hasj. Nederlandse en Marokkaanse klanten kwamen hier in het groot (tot duizend kilo toe) inkopen. De klant zette zijn auto neer op een aangewezen plek en overhandigde de groothandelaar in het koffiehuis zijn sleutels als de koop was gesloten. Een koerier reed de auto naar een geheime plaats waar de gekochte hasj achterin werd geladen en daarna werd de auto op een andere plaats neergezet. De klant kreeg zijn autosleutels terug en kreeg te horen waar hij zijn auto op kon halen. De politie was verbaasd over de openheid waarmee deze handel werd bedreven. Zij ontdekte een soort raad van bestuur van de organisatie in engere zin. De oudste zonen beheerden tien koffiehuizen, een slagerij, een videotheek, een lunchroom en een shoarmazaak. Andere familieleden vormden het personeel in deze middenstand. Sommigen fungeerden als koeriers en daar waren ook kinderen bij die hoeveelheden hash achter op hun fiets vervoerden. Anderen stelden (tegen betaling van f.25,- per kilo) hun huis of schuurtje ter beschikking als stash-plaats. Nu is de Marokkaanse gemeenschap in het Gooi maar klein (in Hilversum woonden 1.250 Marokkanen) en het aantal van hen dat bij de handel in hash was betrokken, was zo groot dat de politie besloot te gaan tellen. Zij kwam tot de slotsom dat in een meerderheid van de Marokkaanse families in het Gooi tenminste één gezinslid direct aan de hasjhandel deelnam of daar indirect van profiteerde (bij dat laatste moet men bijvoorbeeld denken aan een zuster van een handelaar die een fraai huis liet bouwen in Marokko). De geschatte jaaropbrengst van deze familie was tenminste 150 miljoen gulden, maar waarschijnlijk benaderde het bedrag van 300 miljoen de werkelijkheid beter. Thans is deze organisatie opgerold en de koffieshops zijn bij wijze van bestuurlijke maatregel dichtgespijkerd. Het ging hier echt om een concentratiepunt en de Gooise ervaring is helemaal niet representatief voor Nederland. Wat de politie met haar onderzoek had blootgelegd, was een schaduw-economie die het antwoord vormde op de uitzichtloze sociaal-economische positie waarin de Marokkanen zich bevonden. In Nederland leefden de bazen zo sober als van afgekeurde of ontslagen gastarbeiders werd verwacht; in Marokko bezaten zij hotels en ander onroerend goed. Het geld werd via de verzamelrekening van een filiaal van een Marokkaanse bank naar Marokko gesluisd. Intussen is Nederland is bedekt met een fijnmazig Marokkaans netwerk van cannabisgroothandelaren en detaillisten. Marokkaanse instituties worden er diep door geraakt.
Nog in 1983 heeft een toentertijd invloedrijke niet-ambtelijke werkgroep ad hoc onder leiding van de islamoloog J.D.J. Waardenburg vurig gepleit voor het stimuleren van de sociale functie van religieuze voorzieningen in het islamitische milieu in Nederland. De Nederlandse welzijnsinstellingen boden misschien geen geëigend kader voor groepen mensen in wier cultuur het onderscheid tussen kerk en staat niet of althans anders bestond dan in Holland en als de overheid deze groep met haar hulp wilde bereiken, bood de moskee een authentieke uitweg. Nu stelt de politie vast dat moskeeën in enkele gevallen de plaats vormen waar drugshandelaren elkaar ongestoord ontmoeten en zaken doen. Ook het familieverband blijkt een functie van verspreiding te vervullen. Mensen die betrokken zijn bij de import, stimuleren familieleden om mee te doen aan de groothandel en die doen weer een beroep op hun familienetwerk om mensen te vinden die hun huis als stash-ruimte willen verhuren (voor 25 gulden de kilo) zodat weer een ander familielid die in de coffeeshop over de sleutel beschikt als koerier kan dienen om de verkoper via de achterdeur van nieuwe hash te voorzien. De familie die in de drugshandel gaat, legt hutje bij mutje om een partij te financieren en vervoegt zich met haar plannen bij een drugslord in Marokko. Daar worden de werkelijke beslissingen genomen. De Nederlandse handelaren hebben hun rol teruggedrongen zien worden tot die van transporteurs. Zij beschikken over de transportfirma’s, het wagenpark en de loodsen op tal van industrieterreinen waar de grote partijen hash worden opgeslagen voor verdere distributie in kleinere partijen. Nederlandse groepen zijn bruikbaar omdat zij de transportschakel in de handelsketen beheersen en minder kans lopen te worden aangehouden door politie of douane, maar geld komt er niet eens meer aan te pas. De afrekening geschiedt door de Nederlandse drugshandelaars met een afgesproken quantum van de vervoerde hoeveelheid huns weegs te laten gaan. Deze ontvangen dan bijvoorbeeld een derde of een vierde om (bijvoorbeeld in Engeland) voor eigen rekening te verkopen.
Over de manier waarop de opbrengst wordt weggesluisd, kunnen we na het bovenstaande op zichzelf kort zijn. Een deel gaat via banken, een deel via het traditionele leencircuit, maar meestal, is onze indruk, worden de harde valuta zo maar in een zak of weggestopt in een reeks bergplaatsen aan de binnenkant van een grote jas, naar Marokko gebracht. Er wordt in Nederland nog nauwelijks geïnvesteerd, de ruimten waar men woont, werkt en dealt, zijn meestal gehuurd. De thans volwassen Marokkanen in Nederland zien hun aanwezigheid in Nederland nog steeds overwegend als een tijdelijke aangelegenheid. De familie brengt wel chique auto’s naar Marokko (oud gastarbeiders-ideaal) en koopt overigens grond, onroerend goed en een winkel. De Mas (1995) heeft in de Rif waar de Marokkanen in Nederland vandaan komen, een koortsachtige bouwactiviteit vastgesteld. Velen beleggen hun geld in een huis in de streek westelijk van de Rif en in de steden Tanger, Tetouan, Al Hocema, Nador en Oujda. Nergens worden zulke hoge economische groeicijfers gehaald als in dit gebied. Langs de kust tussen Ceuta en Tetouan verschijnen luxe villa’s, jachthavens en hotels.
IV.8. Georganiseerde misdaad begint op de hoek: een voorbeeld van Marokkaanse bendes
We blijven bij de kwestie van het wegsluizen en het gebruik van de revenuen toch langer staan omdat in Nederland een groot strafrechtelijk onderzoek is uitgevoerd dat weliswaar niet representatief is voor de handel zelf, maar dat wel een interessant licht werpt op de maatschappelijke habitus van de betrokken drugshandelaren. Het gaat hier om de zogenaamde Ramola-zaak die in 1993 en 1994 door de Rotterdamse politie is gedraaid. Plaats van handeling is de Rotterdamse wijk Spangen die ooit, vlak na de Eerste Wereldoorlog door niemand minder dan de architecten M. Brinkman en P. Oud is ontworpen als modelwijk voor vooruitstrevende arbeiders. Een echt rood nest werd het en het hoofdkwartier van de voetbalclub Sparta. Nu is het echter een van de laatste wijken waarvan althans een deel in aanmerking komt voor renovatie en hier heeft het door de stadsvernieuwing opgejaagde legertje van drugsdealers zich op dit moment gevestigd. De overlast is groot, het broeit in de buurt. De wijk is aan de voet van een afrit van de A16 gunstig gelegen voor drugstoeristen uit Frankrijk en België die goedkope drugs komen kopen in grote hoeveelheden, van goede kwaliteit en zonder het risico te worden aangepakt zoals door de politie in eigen land. Drugsrunners lokken de klanten al aan de grens, langs de weg en in de wijk en daar zijn jonge kinderen onder. Helsdingen en De Kleuver (1995) maakten op grond van een analyse van honderden waargenomen personen het profiel van drugsrunners en komen tot de conclusie dat in het jaar 1992 en 1993 niet minder dan 93% van Marokkaanse origine was. De buitenlanders kopen hier cocaïne die een Marokkaanse groep weer afneemt van mensen die afkomstig zijn uit de Dominicaanse Republiek en heroïne van een Turkse groep. Als mensen van een etnische groep die vertrouwd zijn met de klanten uit francofone landen, zijn Marokkanen de voor de hand liggende dealers.
De politie krijgt zicht op deze groepen als gevolg van een melding bij het bureau voor de Melding van Ongebruikelijke Transacties (MOT). In dit geval wisselde een onopvallende Marokkaanse man wekelijks grote hoeveelheden van allerlei Europese bankbiljetten en Amerikaanse dollars bij een filiaal van de Rabo-bank op de automarkt te Utrecht. Het onderzoek werd Ramola genoemd omdat het ging over Money Laundering bij de Rabo-bank. De hoeveelheid buitenlandse valuta was zo omvangrijk dat de filiaalhouder het niet meer aankon en de man die ze aanbood, verzocht voortaan op het hoofdkantoor in Utrecht te komen. De bank speelde het spel van de politie mee onder voorwaarde van vrijwaring en liet hem met steeds grotere sommen geld binnenkomen via een aparte zijingang. Nadat de man werd gevolgd naar Rotterdam, stelde de politie vast dat hij adressen in Spangen aandeed die bekend waren als drugspanden. Toen pas werd de politie en justitie duidelijk hoeveel geld er in de verdovende-middelen-handel in zo’n volksbuurt omging. Na het weekend had de bank geen voldoende tegenwaarde aan duizend-gulden-biljetten voor drie miljoen per dag! Dat het geld terechtkwam in Marokko bleek duidelijk via afgeluisterde telefoongesprekken, maar hoe dat precies ging heeft men niet waar kunnen nemen. De Nederlandse biljetten waren waarschijnlijk als baar geld door koeriers overgebracht. Op zichzelf waren die telefoongesprekken weer niet zo lastig te ontcijferen, de gesprekspartners hadden het over cassettes, biggetjes en tapijten en dat deze dingen er niet letterlijk mee konden zijn bedoeld, bleek toen iemand bijvoorbeeld drieënhalve cassette bestelde. Wanneer er politie in de straat was gesignaleerd zei iemand per telefoon: de insekten zijn in de straat. Na verloop van een jaar had de politie de groepen beter in beeld. Het ging om twee drugsorganisaties en een geldwisselorganisatie. In totaal leverde dat ongeveer 40 verdachten op. Er waren ook regelmatige handelscontacten met mensen in grote steden van Duitsland, België en Frankrijk.
Wie waren dat nu precies? De witwasser was een voormalige gastarbeider uit Casablanca die reeds lang was afgekeurd en een WAO-uitkering genoot. De ene drugs-organisatie bestond uit enkele jongemannen van de anderhalve immigrantengeneratie die afkomstig was uit het gastarbeiders-recruteringsgebied van de Rif. Ook in cultureel opzicht waren ze anderhalf: de opbrengsten van de drugshandel werden wel overwegend naar Marokko gezonden maar ze reden toch al in een mooie BMW, droegen snelle kleren en hielden er vriendinnen op na. De tweede drugsorganisatie was een uitermate gesloten en traditioneel Berbers gezin met een man aan het hoofd die op het moment van aanhouding 35 jaar oud was, maar er uitzag als een verweerde grijsaard van 60. Bij huiszoeking wist de politie niet wat zij zag. Volgens de meest conservatieve berekeningen moet deze familie die vanaf 1986 met drugshandel bezig was geweest, tot 1994 tientallen miljoenen guldens naar Marokko hebben overgemaakt. Deze uitkeringstrekkers die een huurhuis bewoonden en tien kinderen rijk zijn, bleken hun (niet ontwikkelde) kinderen geen betere slaapplaats aan te bieden dan een kartonnen doos. Volgens oude Nederlandse maatstaven moet je dit wel een onmaatschappelijk gezin noemen en de politie zag zich gedwongen om de kinderbescherming in te schakelen. Er was echter sprake van volledige scheiding van twee systemen, sociologische schizofrenie. Als de familie met Air Maroc naar huis vloog was dit altijd eerste klas. Er werd een bouwtekening aangetroffen van hun riante huis in Marokko met een zwembad op het dak. De drie families (twee drugsverkopers en een witwasser) samen hebben dankzij de opbrengst van hun buurthandel in drugs aantoonbaar over een reeks van jaren in Nederland en België vele miljoenen guldens naar Marokko overgemaakt. In deze Ramola-zaak komt het syndroom van criminele en deviante verschijnselen in volle omvang over het voetlicht. De bewoners van Spangen lopen te hoop tegen overlast in de buurt: er is lawaai, agressief optreden van klanten en dealers, huizen en straten krijgen een haveloos aanzien; Marokkaanse kinderen worden uitgebuit en verwaarloosd; er is sprake van ongeassimileerde buitenlanders die nochtans zo zijn aangepast dat ze het systeem in hun voordeel gebruiken; hun onwaarschijnlijk grote criminele winsten kunnen niet anders dan de concurrentie vervalsen binnen de economie van Marokko; hun geldzendingen veroorzaken zonder twijfel corruptie in de ambtenarij en dragen bij tot de verloedering van de politiek. Er is wel iets te zeggen voor de slogan van de Rotterdamse recherche dat de georganiseerde misdaad begint op de hoek van de straat.
IV.9. Conclusie
Ofschoon de Nederlandse politie en justitie noch enige andere overheidsinstelling erg veel belangstelling aan de dag hebben gelegd voor georganiseerde misdaad in Marokkaanse kring — als het om Marokkaanse criminaliteit gaat denkt men immers in de eerste plaats aan jeugddelinquentie! — bestaan er legio aanwijzingen dat de enorme en snel opgekomen cannabis-economie in Marokko ook onder Marokkanen in Nederland een stevig steunpunt heeft gevonden. De circuits waarin zich dit afspeelt zijn weinig doorzichtig en vanuit Marokko mogen weinig inlichtingen worden verwacht. Marokkanen, in alle sectoren van de overheid, zijn bij deze illegale activiteit betrokken en het land als geheel is er in toenemende mate economisch afhankelijk van geworden. Waren tot voor kort de geldzendingen van gastarbeiders uit het buitenland de voornaamste inkomstenbron voor ‘s lands betalingsbalans, deze functie wordt in toenemende mate overgenomen door de investeringen van drugshandelaren. Het gaat om beleggingen in de sfeer van huizen, grond en overheidsbedrijven die thans worden geprivatiseerd. De meeste Nederlandse Marokkanen komen uit het gebied waar de kif wordt geteeld en bewerkt. De combinatie van een traditie van ongebondenheid onder deze bewoners van de Rif en de slechte sociaal-economische vooruitzichten die zij hebben in de Nederlandse samenleving, maakt deze minderheidsgroep zeer bevattelijk voor inschakeling in de drugshandel. Ofschoon er duidelijk distributieknooppunten zijn aan te wijzen zoals in Hilversum, Brabant en Rotterdam, heeft het er alle schijn van dat Nederland via de Marokkaanse infrastructuur (winkels, moskeeën) wordt bedekt door een fijnmazig netwerk van verkooppunten van hasj. Dit netwerk is mogelijk nauw verbonden met een voor Nederlandse autoriteiten moeilijk te doorgronden politiek beheersingssysteem dat vanuit Marokko wordt geleid. Hoe omvangrijk het precies is en hoeveel hasj er door wordt omgezet, valt echter niet te zeggen. Er wordt onvoldoende politie-onderzoek gedaan om deze vraag naar behoren te kunnen beantwoorden. In vergelijking met drugsorganisaties in andere etnische groepen, is de Marokkaanse onderwereld in Nederland weinig gewelddadig. Marokko is het land van waar de (grote) Nederlandse cannabishandelaren een groot deel van hun koopwaar betrekken. Dezen hebben ernstig aan macht moeten inboeten toen de Marokkaanse druglords aan betekenis wonnen. Nederlanders worden thans vooral gebruikt voor het leveren van transportfaciliteit.