Adra Ghedu
Ieder jaar viert Marokko op 14 mei de oprichting van de Koninklijke Marokkaanse strijdkrachten, de Forces armées royales, afgekort FAR, van 14 mei 1956. Deze krijgsmacht bestond indertijd grotendeels uit soldaten die in het Franse en Spaanse leger hadden gediend. De grondleggers waren de generaals Kettani Ben Hamou en Mohamed Ben Mizzian Al Kassem. Ze waren beiden in de legers van de bezetters van hun geboorteland tot de rang van generaal gepromoveerd.
Dit leger werd ingezet tegen de eigen bevolking en buurlanden. Zo heeft de FAR met het Franse en Spaanse leger meegedaan aan de operatie Ecouvillon-Ouragan, wat de codenaam is voor het neerslaan van de ALN Armée de Libération Nationale, het Marokkaans Nationaal Bevrijdingsleger, in Zuid-Marokko.
Ook werd de FAR in de Rif ingezet om de volksprotesten van 1958 en 1959 bloedig neer te slaan. Wapens, zoals het giftige mengsel napalm, werden ook gebruikt tegen ongewapende burgers. De rechten van de mens werden geschonden.
In 1963 werd het tegen het buurland Algerije in de zogeheten Zand-Oorlog ingezet. Dit was een grensconflict tussen beide landen. Later in 1975 raakte Marokko verwikkeld in een langdurige oorlog, die in de geschiedenis bekend staat als de Westelijke Sahara Oorlog.
Datzelfde leger werd 1984 tegen de betogers in de Rif ingezet, die vreedzaam demonstreerden tegen prijsverhogingen van belangrijke levensmiddelen. Er vielen vele doden en gewonden.
De FAR had zich na de tweede couppoging van 1972 zodanig gereorganiseerd dat Koning Hassan II alle touwtjes in handen kreeg. De functies van minister van defensie en stafchef van de strijdkrachten werden afgeschaft.
Nadat Hassan II in korte tijd twee militaire staatsgrepen overleefde, riep hij zijn belangrijkste legerofficieren bijeen en zei: ‘Als ik jullie een goede raad mag geven, dan adviseer ik jullie om afstand te nemen van de politieke zaken en meer te focussen op geld verdienen’.
Met deze uitspraak institutionaliseerde Hassan II de corruptie in zijn leger. De ambitieuze officier Ahmed Dlimi woonde deze meeting bij.
Verdwijning van Ben Barka
Ahmed Dlimi is geboren in 1931 te Sidi Kacem, in een gezin dat afstamt van de Oulad Dlim clan uit de Westelijke Sahara, waarvan de clanleden van oudsher in dienst treden in het leger van de Marokkaanse sultans. Zijn vader Lahcen Dlimi werkte tijdens het protectoraat in Marokko als vertaler voor de Franse bezetter.
Ahmed Dlimi studeerde aan de Franse officierenschool Dar el Beida in Meknes en behaalde in 1953 de rang van luitenant. In 1958, na een stage in Frankrijk, huwde hij de dochter van de Marokkaanse minister van Binnenlandse Zaken en vriend van koning Mohamed V, Messaoud Chiguer, maar hij liet het meisje vallen nadat haar vader uit zijn ministerpost werd ontheven. Dlimi trouwde in hetzelfde jaar met Zahra Bouselham, een meisje uit een familie dat bevriend was met de Oufkirs.
Eind 1958 begin 1959 nam hij deel aan het bloedige neerslaan van de ‘Rif opstand’. Vervolgens werkte hij kortstondig voor de militaire inlichtingendienst. Daarna werd hij benoemd tot hoofd van CAB-1, de Marokkaanse binnenlandse geheime dienst, voorganger van de huidige DGST.
Commandant Ahmed Dlimi is door de Franse autoriteiten beschuldigd van betrokkenheid bij de verdwijning van Mehdi Ben Barka, de opponent van Koning Hassan II. Dlimi, toen onderdirecteur van de politie, bevond zich tijdens deze verdwijning op 29 oktober 1965 in Parijs. Hij meldde zich bij de Franse autoriteiten, en na een voorlopige hechtenis in de Parijse gevangenis La Santé werd Dlimi vrijgesproken. Gelijk daarna, in 1967, promoveerde Hassan II Dlimi tot de rang van kolonel.
Coup d’état
In 1970 werd kolonel Dlimi tot algemeen directeur van de politie benoemd, onder leiding van de minister van Binnenlandse Zaken, generaal Oufkir. Vervolgens kreeg Dlimi de functie van directeur van Koninklijke Adjudanten. Zo werkte de kolonel zich op tot een belangrijke veiligheidsadviseur van Hassan II.
Tijdens de mislukte coup van 10 juli 1971 in Skhirat, stond de naam van Dlimi op de dodenlijst van de coupplegers. Hij ontkwam op het nippertje aan de dood doordat hij samen met een kleine entourage van Hassan II zich schuil hield.
Bij de daaropvolgende coup d’état van 16 augustus 1972 werd het koninklijk vliegtuig, met Koning Hassan II aan boord, beschoten door Marokkaanse straaljagers. Dlimi was ook aan boord. Na de (nood)landing van het koninklijk vliegtuig op het vliegveld van Rabat-Sale stapte Hassan II snel uit zijn beschoten Boeing 727. Naast hem liep Dlimi met een herkenbaar wapen in zijn jaszak met zijn vinger op de trekker. Dlimi wilde de commandant van de Marokkaanse luchtmacht, kolonel Hassan Lyoussi, per direct liquideren. Hassan II hield hem tegen want de monarch wil eerst bruikbaar informatie over de coup uit kolonel Lyoussi loskrijgen.
Contraspionage
Dlimi kreeg meer macht na de twee mislukte staatsgrepen doordat de meeste vertrouwelingen van Hassan II zoals Oufkir waren geëxecuteerd of in de gevangenis waren beland. Dlimi was aanwezig bij het vermoorden van Oufkir in het paleis van Hassan II van Skhirat. Er wordt beweerd dat Dlimi persoonlijk het dodelijke schot heeft gelost.
De kolonel hervormde de inlichtingendiensten en creëerde in 1973 de huidige contraspionage & buitenlandse veiligheidsdienst, de DGED (Direction Générale des Etudes et de la Documentation), waarover hij de leiding kreeg.
Na twee couppogingen bevroor Hassan II de promotie van zijn legerofficieren. Dlimi werd hiervan uitgezonderd. Hij werd tot generaal bevorderd en in 1975 werd Dlimi benoemd tot de Commandant van de Zuidelijke Militaire Zone, van het zogenaamde ‘Sahara leger’, het leger dat oorlog voerde tegen Polisario. Zo kreeg Dlimi de leiding over ongeveer 75% van het Marokkaanse leger.
Rijke generaal
Dlimi behoorde tot de rijkste zakenmensen in Marokko. Hij had veel bedrijven. In zaken doen volgde hij het voorbeeld van de CIA: bedrijven opzetten om de organisatie van extra en onzichtbare inkomsten te voorzien. Dlimi deed het ook op die manier en hij profiteerde persoonlijk van de bedrijven die hij opzette.
Hij was de eerste die een Adidas-vestiging in Marokko opende. Dit bedrijf schreef hij in onder de naam van een ex-legerofficier, nu politicus, kolonel Abdellah Kadiri. Deze zei in een interview: ‘Dlimi vertelde me dat je in het Marokko van Hassan II nooit zeker bent van iets, vandaag ben ik generaal en morgen weet ik niet. Dit bedrijf (Adidas) is een verzekering voor mijn kinderen’.
Ongeluk of liquidatie?
Op 25 januari 1983 berichte de Marokkaanse staatsmedia over de dood van Dlimi. Hij zou bij een verkeersongeluk om het leven zijn gekomen. Zijn auto zou frontaal zijn gebotst op een vrachtwagen. De generaal was onderweg naar huis na een ontmoeting met de koning in Marrakech. Door mensen in Marrakech werd beweerd dat Dlimi’s auto op de avond van dinsdag 25 januari 1983, rijdend aan de rand van Marrakech, door explosieven getroffen werd.
De kist met het stoffelijke overschot van de generaal werd verzegeld, niemand mocht het openen, zelfs zijn eigen gezin en familie niet!
De betrokken vrachtwagen bij dit dodelijk ongeluk is later teruggevonden, maar van de chauffeur ontbrak ieder spoor. De vrachtwagen bleek gestolen te zijn.
In het algemeen komen bij dit soort gebeurtenissen meerdere versies voor van wat er precies gebeurd is. De dood van Dlimi is geen uitzondering daarop.
Volgens Ahmed Rami, een voormalige adjudant van Oufkir en tegenwoordig een radicale islamiet, was generaal Dlimi een coup tegen de koning aan het voorbereiden. Hassan II zou hiervan lucht hebben gekregen en liet daarom zijn generaal ombrengen. De internationale media zoals Le Monde, hebben het nieuws van Rami overgenomen. Ook Gilles Perrault, de auteur van het boek ‘Een bevriend staatshoofd, Hassan II van Marokko, absoluut monarch’ (1990), besteedde een hoofdstuk aan Dlimi, inclusief de versie van Rami over zijn dood.
Seksfoto’s
Commandant Mahjoub Tobji, de voormalig adjudant van Dlimi, bracht een andere verhaal over Dlimi’s dood naar buiten. In zijn boek ‘Les officiers de Sa Majesté: Les Dérives des Généraux Marocains 1956 – 2006’ (De officieren van Zijne Majesteit: de driften van de Marokkaanse generaals 1956 – 2006), schreef hij dat generaal Dlimi een man van de inlichtingendiensten was, en hij had overal ‘oren en ogen’ in Marokko tot zelfs in de paleizen van Hassan II.
Zo is Dlimi er achtergekomen dat Mohamed Médiouri, hoofd van het Département de Protection Royale (hoofd van Hassan II bodyguards unit), een seksuele relatie heeft met de echtgenote van de koning, Latifa Amahzoune. Dilimi zou de koning hiervan op de hoogte hebben gebracht en daarmee zijn eigen doodvonnis hebben getekend. In het Marokko van Hassan II mocht men zulk nieuws niet weten en zeker niet doorvertellen, zelfs niet aan de koning.
Dlimi zou zelfs over foto’s beschikken van Médiouri en Latifa samen in bed. Hij zou Médiouri hiermee hebben bedreigd, die vervolgens hulp zou hebben gezocht bij Dlimi’s rivaal Housni Benslimane, de commandant van de koninklijke gendarmerie. Hij en Dlimi waren verwikkeld in een machtsstrijd. Kolonel Benslimane zag zijn kans schoon om zijn machtige rivaal te neutraliseren. Hij zou vervolgens groen licht van de koning hebben gekregen om een eind te te maken aan het leven van de generaal.
Dlimi vermoorden
Hicham Dlimi, een neef van de generaal, bracht in januari 2011 een ander verhaal naar buiten. In een interview met het Franse weekbladValeurs Actuelles vertelde hij het volgende:
Dlimi was zeer dienstbaar aan de koning en daardoor werd hij zijn beste vertrouweling. Een ja of nee van de koning kon men alleen verkrijgen via Dlimi.
Op de dag van zijn dood ontbeet hij samen met een vriend van hem in zijn huis in Rabat. Deze vriend zou Dlimi hebben gewaarschuwd voor de minister van de Binnenlandse Zaken, Driss Basri. Na zijn ontbijt, vertrok de generaal naar zijn huis in de villawijk Palmeraie in Marrakech, toen hij daar aankwam, werd hij door de koning ontbonden in het paleis in Marrakech.
Daar zou de koning harde noten hebben gekraakt met zijn generaal. Hassan II zou Dlimi hebben verweten niet op tijd te komen en zijn telefoontjes niet te beantwoorden. Iets wat de generaal ontkende. Dlimi zou in het gesprek hebben geprobeerd duidelijk te maken wie er achter deze verwijten stonden, namelijk directeur van Hassan’s protocol generaal Abdelhafid el Alaoui, Driss Basri, Ahmed Réda Guédira (een adviseur van de koning) en Mohamed Médiouri.
Na zijn onderhoud met de koning, zou Dlimi terug zijn gegaan naar zijn huis. In de directe omgeving van zijn huis zou een kleine vrachtwagen de weg hebben versperd. Dlimi zou in een gepantserde Mercedes hebben gereden en hij en zijn chauffeur waren zwaar bewapend.
De chauffeur van Dlimi probeerde achteruit te rijden maar dat kon niet. De weg werd van die kant versperd door een Audi. De inzittend van Audi schoten op de auto van Dlimi maar dat haalden niets uit doordat de auto gepantserd was. Dlimi en zijn chauffeur zouden hebben teruggeschoten en de eerste aanvalsgroep hebben uitgeschakeld.
Daarna verscheen een tweede groep. Deze groep lukte het wel om Dlimi en zijn chauffeur te doden. Het lichaam van Dlimi werd onder de vrachtwagen gelegd en die van de chauffeur in de Mercedes in brand gestoken. De tuinman van Dlimi en de imam die zijn stoffelijk overschot heeft gewassen, werden later vermoord. Een bevriend militair die het stoffelijk overschot heeft gezien vóórdat het verzegeld werd, zou tegen de neef van de generaal hebben verteld dat het vol kogelgaten zat.
De ene zijn dood is de ander zijn brood
De functies die Dlimi had vervuld werden verdeeld tussen drie militairen: Kolonel-majoor Abdelaziz Bennani werd commandant van de Zuidelijke Sector; Kolonel-majoor Mohammed Cherkaoui werd directeur van het Kabinet van de Koninklijke Adjudanten en kolonel Abdelhaq Kadiri werd directeur-generaal van de contraspionage dienst DGED.
In diverse dossiers over mensenrechtenschendingen in Marokko en in getuigenissen wordt de naam van generaal Ahmed Dlimi genoemd. Hij zou persoonlijk de tegenstanders van Hassan II hebben gefolterd en mishandeld. Maar tot een rechtszaak is het nooit gekomen.