Echt atypisch lijkt het verhaal van Kamal al-Hassani niet op het eerste gezicht. Maar toch moet zijn verhaal verteld worden. Een hooggeschoolde Marokkaan die geen werk vindt, is veeleer regel dan uitzondering in een land dat zich steevast de ‘uitzondering’ van de Arabische wereld noemt.

Jarenlang vergeefs op zoek naar werk, allerlei examens en selectieproeven doorlopen, de eindjes bij elkaar proberen te knopen, teleurstelling na teleurstelling oplopen: dat is het verhaal van Kamal al-Hassani en tienduizenden andere Marokkanen.

Kamals relaas, een (dood)gewoon verhaal?

Kamals desillusie over de Marokkaanse maatschappij leidde onvermijdelijk tot politiek activisme en in zijn kleine geboortestad Bni Bouayach sloot hij zich aan bij een vereniging voor hooggeschoolde werklozen. Dat stadje vind je met veel moeite terug op een landkaart, want het ligt ver weg van de grote imperiale Marokkaanse steden waar de toeristen komen.

Parallellen genoeg met die andere stad, die een vroege lente in de Arabische wereld inluidde, het Tunesische Sidi Bouzid. Ook daar lag een hooggeschoolde werkloze ongewild en onbewust aan de basis van de meest radicale politieke aardverschuiving van de 21ste eeuw.

Kamal zat ongetwijfeld aan zijn tv-toestel gekluisterd toen de Tunesische revolutie losbarstte. Zijn vreugde toen hij hoorde dat Ben Ali vluchtte, was grenzeloos. Voor alle hooggeshoolde werkloze activisten kon 14 januari 2011 niet anders dan de meest heugelijke politieke gebeurtenis zijn geweest. Eén van hun – een lotgenoot in alle betekenissen van het woord – deed de grondvesten van de Arabische dictaturen daveren.

Kamal was een man van de strijd. De zelfdoding van Bouazizi zette de revolutie in gang, maar nu was het aan levende en levendige jongeren om die tot een goed einde te brengen. Een onuitputtelijke vastberadenheid lag aan de basis van Kamals activisme.

Toen de 20 februari-beweging het levenslicht zag, twijfelde hij geen seconde. De Bourguiba-boulevard en het Tahrir-scenario flitsten door zijn hoofd. De woorden van Abu al-Qassam al-Shabi, de Tunesische dichter van de revolutie die bijna alle leerlingen op school leerden kennen, kregen plots een nieuwe dimensie:

“Als een volk ooit wilt leven,
dan moet het lot daar gehoor aan geven.

Zoals ook de nacht moet vergaan,
zo ook zullen de ketens breken.

En hij die het zijn levenswil niet omarmt,
verdampen in de atmosfeer zal hij en vergaan”.

En aan levenswil geen gebrek bij Kamal. Maar de wilskracht van een intelligente vastberaden jongeman die weigerde vrede te nemen met zijn jammerlijke lot botste met de natuurlijke reflexen van de Marokkaanse dictatuur die in hem een gevaarlijke agitator zagen. Ze stuurden een baltaji, een shamkari op hem af. Eén messteek was voldoende en in een plas van bloed verliet de ziel het lichaam.

 

De ene dictator is de andere wel

Dictators horen van elkaar te leren, maar een eigenschap van chronische leugenaars is dat ze hun eigen leugens beginnen te geloven. Marokko is een uitzondering, Marokko is een uitzondering, Marokko is een uitzondering, Marokko is een uitzondering: Als je die zin honderd keer per dag herhaalt, begin je het ook nog te geloven.

Daarom geloofde de Marokkaanse dictatuur dat ze een duidelijke boodschap kon sturen naar die honderden vastberaden activisten door Kamal te doden: “Jij kan de volgende zijn”. En die niet misteverstane boodschap kwam inderdaad aan. Maar Marokko is géén uitzondering.

Moorden en arrestaties hebben Ben Ali, Moebarak en Khaddafi niet geholpen. En ook de dictators van Jemen en Syrië zijn weinig origineel in hun harde aanpak van de demonstraties. In niets verschilt Marokko van die landen. De dood schrikt weinig 20 februari-activisten in Marokko af.

En het is zelfs mogelijk om te spreken over een vast patroon telkens een activist wordt vermoord door het regime. In zijn of haar stad komen dan massaal veel mensen op straat. Bloed lijkt een soort lijm te zijn die mensen aan elkaar bindt.

Waarom deze interesse voor Kamal al-Hassani? Hij zal nooit een Nobelprijs in ontvangst nemen. The New York Times zal geen lofrede publiceren over één van de ontelbare werkloze Marokkanen. In Parijs zal er geen plein naar hem vernoemd worden. Maar dat wil niet zeggen dat Kamal geen stempel heeft gedrukt op de recente geschiedenis van Marokko.

3404898-4896276
Bni Bouayach: een onwaarschijnlijke voorhoede voor verandering?

Onmiddellijk na zijn dood op donderdag 27 oktober verzamelden duizenden activisten zich in al-Hoceima. De meest gescandeerde slogan die dag spreekt voor zich: “Oh martelaar, rust maar uit. Wij zullen de strijd voortzetten”. Kamals begrafenis de dag erna was een indrukwekkend schouwspel.

Vanuit de omgeving kwamen honderden mensen om hulde te brengen aan de regionale held. Deze zondag – de dag waarop de 20 februari-beweging wekelijks tienduizenden mensen mobiliseert in een 40-tal steden in Marokko – waren alle ogen wéér gericht op Bni Boueyach. Het leek wel of niemand thuis was gebleven. Duizenden en duizenden kwamen op straat ter ere van Kamal en ter ondersteuning van 20 februari.

In het post-Sidi-Bouzid-tijdperk kunnen we het belang van kleine rebellerende steden niet onderschatten. Op zondag 23 oktober, nog voor de moord op Kamal, haalde Bni Boueyach de voorpagina’s van vele Marokkaanse kranten. Enkele activisten paradeerden toen met een vlag van de Rif-republiek, die republiek bestond tussen 1921 en 1926 en die het was resultaat van een korte, maar vruchtbare poging om het Spaanse koloniale juk van zich af te werpen.

Toen bevond zich in Bni Boueyach de belangrijkste wapenfabriek van de Riffijnse strijders, en ook voormalig buitenlandminister Mohamad Azarqan was een inwoner van deze stad. Het paraderen met een vlag van de Rif-republiek is een duidelijke antimonarchisch statement die niet werd gesmaakt door de rest van Marokko.

Dat ze in het noorden van Marokko niet veel moeten hebben van de koning is geen groot geheim. In 1984 noemde de vorige Marokkaanse koning, Hassan II, de inwoners van Nador en al-Hoceima – en ook Marrakech, Tetouan en Ksar Elkbir – nog wilde beesten omdat ze massaal op straat kwamen, en hij dreigde ermee een totaal andere koning te tonen (waarmee hij een nog bloeddorstigere monarch impliceerde).

Bloed is er trouwens genoeg gevloeid in de Rif. Op 20 februari vonden de lokale autoriteiten vijf verkoolde lijken in een bank. Bankovervallers, luidde de beschulding snel. Maar de lokale mensen zweren erbij dat ze onschuldig zijn. Nu luidt de dood van Kamal al-Hassani een nieuw tijdperk in.

De huidige koning, Mohammed VI, hoeft geen speech meer te geven waarin hij ermee zal dreigen ‘een nieuw gezicht’ te tonen. In Nador, een stad in het noorden, riepen demonstranten dat de koning zelf verantwoordelijk was voor de dood van al-Hassani.

Waarschijnlijk zal die slogan worden overgenomen door andere steden. Na een dipje kreeg de 20 februari-beweging een boost door de moord op Kamal. Op 25 november vinden er verkiezingen plaats in Marokko. De mainstream van de 20 februari-beweging roept op om die ‘klucht’ te boycotten. De koning wil niet nog meer gezichtsverlies leiden. Het is enkel wachten op de volgende Kamal(s). Wordt ongetwijfeld vervolgd.

3404898-4896277