In het najaar van 1969 maakte Jaap van Meekren, journalist bij AVRO voor Televizier, een reportage over de rekrutering van gastarbeiders in Marokko. Hij bracht de werkzaamheden van Simon Evert Jongejan in beeld, een gedetacheerde van de Nederlandse overheid en ter plaatse verantwoordelijk voor de selectie. Eerder dat jaar had Nederland met Marokko een migratieakkoord gesloten om de werving van arbeidskrachten te vergemakkelijken. In de uitzending liet Van Meekren zien hoe Jongejan in Oujda, een stad in het noordoosten van Marokko, de afspraken tussen Marokko en Nederland op het terrein operationaliseerde.

Een paar jaar eerder sloot Marokko gelijkaardige verdragen met Duitsland en België. Het initiatief kwam van de Marokkaanse overheid zelf, die in de overeenkomsten vooral een oplossing voor de werkloosheid zag. België sloot dergelijke migratieakkoorden met Zuid-Europese landen en in een tweede fase ook met Marokko en Turkije, in 1964. Slechts een klein aantal migreerde naar West-Europa in het kader van zo’n verdrag. In werkelijkheid moesten de bilaterale akkoorden vooral de bestaande migratiepatronen bestendigen en reguleren. Bij ons kwam bijvoorbeeld een aanzienlijk aantal Marokkanen veel eerder op eigen houtje in de mijnen terecht, na een omweg via Frankrijk, omdat de arbeidsvoorwaarden in België beter waren.

Volgens de journalist Van Meekren lieten de verdragen de gastlanden toe om “de mogelijkheden volop te benutten” en hielpen ze de gastarbeiders om “de moeilijkheden te vermijden”. De gastarbeid was ook tijdelijk en circulair bedoeld: zo veel mogelijk mannen, en in mindere mate ook vrouwen, een kans geven om gedurende korte tijd in West-Europa te labeuren. Over deze eerste Marokkaanse gastarbeiders meldde Van Meekren dat ze werkkrachten waren “die men gastarbeiders noemt maar die aan de ene kant lang niet altijd even gastvrij werden ontvangen en die anderzijds niet steeds uitblonken in die eigenschappen die wij van onze gasten menen te mogen verwachten”.

In de reportage is te zien hoe Jongejan in een kantoortje achter een tafel zat terwijl hij de ene na de andere kandidaat liet aandraven. Aan de muur naast hem hing een grote kaart van Nederland. In minder dan een minuut tijd besliste Jongejan wie naar de volgende selectieronde mocht en wie niet. Wie een positief antwoord kreeg, kon een week later al vertrekken, na een medische controle. Buiten stonden de afgewezenen, als stukgeslagen dromen bijeen, te wachten op de rest. Van Meekren bracht ook hen in beeld en stelde zich zeer kritisch op ten aanzien van Jongejans selectiemethode, wat die laatste merkbaar irriteerde.

Vergeten
De archiefbeelden zag ik voor het eerst tijdens een studiedag over de geschiedenis van de Marokkaanse migratie naar Nederland, in een museum in Den Haag in 2009. In Nederland stonden ze dat jaar uitvoerig stil bij de veertigste verjaardag van het bilaterale akkoord. In Marokko zelf was ik als kind drie keer geweest. Ik had enkel wat vage herinneringen aan een verre tante met een tatoeage op haar kin, voor wie ik bang was, en een pakezeltje aan de haven van Tangier waar ik van mijn ouders met mijn zus mee op de foto mocht, wat me dan weer blij maakte.

Toch zat ik daar die dag in 2009, in collegiaal gezelschap, stilletjes te huilen bij het zien van de beelden. Net als een aantal anderen overigens, migratieachtergrond of niet: het moest jouw vader of moeder maar eens zijn, in de wachtrij aan het wervingskantoor in Oujda in oktober 1969. Het auditorium zat afgeladen vol. Je kon een speld horen vallen.

In België ging ’40 jaar migratie’ in 2004 quasi geruisloos aan de collectieve herinnering voorbij. In 2014 zullen zowel de nazaten van de eerste generatie gastarbeiders als de overheden dit eerdere gebrek aan aandacht compenseren. Afgelopen jaar al schoten de initiatieven als paddenstoelen uit de grond. Na vijftig jaar laten de migratieakkoorden met Marokko en Turkije ons duidelijk niet meer koud. Herinneren doe je niet zomaar, het heeft altijd een functie. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de eerste gastarbeiders het als hun recht zagen om hun migratietraject te vergeten, de kinderen en kleinkinderen decennia later als hun plicht om het zich te herinneren.

Aan de officiële werving kwam met de start van de oliecrisis in 1973 een bruusk einde. Wegens gebrek aan perspectieven in de herkomstlanden besloten de meeste gastarbeiders om toch te blijven. De vrouwen en kinderen die in eerste instantie waren achtergebleven, hadden het vaak beter dan gezinnen waar niemand was gemigreerd. Gastarbeiders konden hun kinderen in Marokko en Turkije laten studeren. In de loop van de jaren tachtig en negentig eindigden zij alsnog in onze contreien. Weinig van die kinderen kwamen op de juiste plaats terecht omdat hun diploma’s hier amper of geen waarde hadden. Migratie vanuit armere naar rijke landen confronteert je met talloze onrechtvaardigheden. Voor wie elders op zoek gaat naar een beter leven, wekt migratie soms meer frustratie dan voldoening op.

Kun je leren uit het verleden? Strekt het ons soms tot voorbeeld, en heeft geschiedenis een didactische rol? Herinneren impliceert dat je stilstaat bij een tijd die voorbij is. Dagelijks wagen jonge Noord-Afrikanen illegaal de oversteek naar Europa via de Middellandse Zee. Afgelopen week circuleerden nog beelden in diverse media van Lampedusa. Mannen en kinderen stonden er naakt en weerloos bij terwijl grensautoriteiten hen trachtten te ontsmetten, bij wijze van ‘eerste zorg’. Dichter bij huis bleek de sociale mobiliteit van migrantenkinderen bijzonder beperkt. Daar werden we in 2013 meermaals op attent gemaakt. In tegenstelling tot migranten uit rijke landen wijten we die achterstelling in het onderwijs en op de arbeidsmarkt vaak aan ‘hun cultuur’. De aandacht van overheden voor de herdenking van de migratieakkoorden met Marokko en Turkije krijgt op die manier ook een wrange na­smaak, op het perverse af.

Terugkeren
Migratiedeskundigen waren er lang van overtuigd dat meer ontwikkeling in landen van herkomst migratie een halt zou toeroepen. Het tegendeel bleek waar: ontwikkeling stimuleert menselijke mobiliteit. Hoe beter het gaat, des te meer migratie. Men dacht ook lang dat migratie eenrichtingsverkeer was: wie migreert knipt een band door, vergeet de plek waar hij vandaan komt. Maar hoe meer migranten, des te intenser en complexer hun transnationale banden en mobiliteit.

Hoewel de wereld in ons bewustzijn kleiner werd door migratie, was migreren nooit zo moeilijk als vandaag. Grenzen zijn barrières geworden, maar niet voor iedereen. Over twee maanden woon ik in Rabat. Die emigratie is een eigen keuze, niet ingegeven door noodzaak maar juist door overdaad. Niet gefaciliteerd door een akkoord tussen twee staten die de drang voelen om hun burgers vast te pinnen op één plaats, één identiteit. Staten die hun burgers graag uitzenden, maar de onderdanen van een ander liever niet zien komen. Veel kennissen vragen me wat ik in Marokko te zoeken heb. Werk, onder andere. Maar ook een zekere vrijheid die ik hier niet altijd vind.

De laatste jaren verbleef ik voor mijn werk regelmatig in Marokko, waardoor ik er een sociaal en professioneel netwerk wist op te bouwen waar ik nu op kan terugvallen. Was het een andere plaats geweest, dan was ik evengoed vertrokken. Toch zien velen het als een nostalgische ’terugkeer’, ook al werd ik gewoon in Leuven geboren en groeide ik daar op. Wie je bent kies je nooit volledig zelf, anderen doen dat ook voor jou. Sommige kennissen reageren heel verontwaardigd: “Is het hier dan niet goed genoeg?” Zeven jaar geleden, toen ik in Amsterdam ging wonen, werd die vraag mij niet gesteld.

Ontkennen
Na een jaar wikken en wegen nam ik dan toch het besluit om België weer voor een tijd te verlaten, zonder al te veel zekerheden. Wat komt kijken bij emigratie is vanzelfsprekend noch onoverkomelijk. Ik vraag me af of de jonge mannen, die in de Televizier-reportage uit 1969 onderworpen werden aan een interview met een buitenlandse journalist, dezelfde mening waren toegedaan. Dankbaar, schuchter en bescheiden beantwoordden ze zijn vragen. Het grote verschil tussen de houding van de werver Jongejan en de honderden kandidaten die voor zijn neus passeerden was de journalist niet ontgaan: “Het lijkt alsof je op een slavenmarkt staat.”

Jongejan ontkende dat ten stelligste. Hij vertrouwde naar eigen zeggen op zijn ervaring als acquisiteur in de koloniën, zijn intuïtie en zijn vermogen om het “scherp te spelen”. Dat betekende ingaan op de wensen van de werkgevers en de eigen overheid. Toch hield Jongejan vol dat hij die dag niet de dromen van een paar honderd kandidaten had stukgeslagen, maar in staat was geweest om mensen gelukkig te maken met een nieuwe toekomst. In soms niet meer dan een oogopslag en zonder een woord te wisselen kon Jongejan beslissen wie in aanmerking kwam om als goedkope werkkracht te emigreren. Het is het soort van archiefmateriaal waar we vandaag menen over te mogen zeggen dat het allemaal begrepen moet worden in de geest van die tijd. Maar die tijd is ook nu. Jongejan had op één punt gelijk: kiezen tussen blijven en vertrekken gebeurt nog steeds op het scherp van de snee.