De woestijn van zijn eigen jeugd vormt het decor van dit epische verhaal over een bedoeïen en zijn kameel (eigenlijk: dromedaris of mehari). Het begint ermee dat Oegajjad van de leider van zijn stam een prachtig en gaaf exemplaar krijgt met een bijzondere gevlekte vacht. Hij vat meteen een bijzondere genegenheid voor zijn dier op, die wederzijds lijkt te zijn, zeker in de beleving van Oegajjad. De held van het verhaal maakt een wat naïeve indruk. Hij begrijpt de impact van de wetten die het stamleven reguleren niet helemaal, alsof de liefde voor zijn mehari hem blind maakt. Want al snel brengt het uiterst viriele dier hem in de problemen. Doordat het zich inlaat met verdachte vrouwtjeskamelen loopt het de schurft op. Oegajjad krijgt raad om het dier te laten genezen met een zeer krachtig kruid, maar onder invloed van het medicijn slaat het op hol en wordt Oegajjad meegesleept op een hallucinerende en bloedige tocht door de woestijn. Daarbij redt de mehari op een wonderlijke manier het leven van zijn eigenaar, waarna de band tussen beiden nog hechter wordt.
Oegajjad roept het onheil over zichzelf af. Hij trouwt tegen de wil van zijn vader (‘Trouw haar en wees vervloekt’) en wordt door zijn stam verstoten, zodat hij met vrouw en kind zich moet zien te redden in de onbarmhartige woestijn. Uit arren moede geeft hij zijn mehari in onderpand aan wat al snel een onbetrouwbare kerel. Deze eist in ruil voor zijn dier, zijn vrouw, met wie hij altijd al had willen trouwen omdat ze verwant zijn, en zijn kind op. Na enige overweging stemt Oegajjad hierin toe. Het lijkt ongelooflijk, maar het rare is, dat je als lezer inmiddels zo door het verhaal bent meegesleept, dat zijn keuze je volstrekt geloofwaardig en logisch voorkomt: “Voor alles waren ze één en hoe kon hij hem dus nu in de steek laten en de duisternis van de nacht gebruiken om er als een dief vandoor te gaan? Hoe kon hij hem uit zijn ziel wegrukken, alsof hij een ring van zijn vinger rukte? Hoe kon hij zijn dier voor de ogen van de barbaren en vreemdelingen in de Danbaba-woestijn alleen laten? Hoe kon hij zoiets durven en een dergelijke misdaad begaan, alleen maar vanwege een vrouw en een kind en iets idioots als wat in de woestijn schande heet?” (p. 109).
Als hij bovendien bij de ruil nog een zakje goudstof ontvangt, gaat het van kwaad tot erger. Oegajjad wordt de paria van de woestijn. Hij is zijn leven niet veilig, omdat ze hem willen doden vanwege de schande die hij heeft veroorzaakt en vanwege het kostbare goudstof dat hij met zich meedraagt. Oegajjad slaat op de vlucht, terwijl tegelijkertijd in het noorden een oorlog uitbreekt (tegen de Italianen) en in het zuiden een hongersnood heerst. In een grot in de bergen probeert hij zich te verstoppen en aan zijn belagers te ontkomen. Maar ze vangen zijn kameel en dat lokt hem uiteindelijk uit zijn schuilplaats tevoorschijn, met noodlottige gevolgen.
Goudstof is een verhaal over het leven in een wreed klimaat. Het verhaal van Oegajjad en zijn kameel, zou je kunnen lezen als een liefdesgeschiedenis. Het tragische is dat de zachtheid en de genegenheid die in deze relatie aan de orde is, uiteindelijk ten onder gaan. Want de woestijn is onbarmhartig. De wetten van de stam en de traditie waarborgen het overleven. Wie daartegen zondigt, komt buiten de gemeenschap te staan. De eenling delft het onderspit. Een jammerlijk einde van een meesterlijk verteld verhaal.
Door:
Bert Altena
Deze recensie verscheen eerder in WIJ