Door Boudewijn van Houten

Ik zag op een Belgische zender een aflevering van Oplichters in het buitenland van Kees van der Spek. Er werd ditmaal opgelicht in Marokko. Mag je daar nu pas over praten? En is het wel oplichten?

We kregen te zien hoe toeristen op het bekende plein Djemaa el Fna worden verleid om mee te gaan naar een winkel ‘van mijn broer’, waar alles speciaal voor hen natuurlijk extra goedkoop zal zijn. Kopen ze daar wat, dan krijgt de bemiddelaar (die beslist geen broer is) al gauw zo’n vijftig procent van het bestede bedrag. In de restaurantbuurt gaat het net zo. Is het geen schande?

Handel drijven
Tja. Men heeft er wel lang over gedaan het te ontdekken. Ik woonde en werkte precies vijftig jaar geleden, een halve eeuw dus, in Marokko. Ik werkte ook nog in het toerisme, als chauffeur en gids. Ik heb precies hetzelfde ervaren als deze rechercheur Van der Spek heeft blootgelegd. En ik denk dat als ik 500 jaar eerder in Marokko was geweest, een half millennium dus, dat ik dan ook hetzelfde ervaren had. Het is gewoon een oosterse manier van handel drijven.

Oorspronkelijk hadden natuurlijk alleen oosterlingen ermee te maken en die leden er beslist niet onder: ze wisten wat ze verwachten konden. Pas als er contact met een andere cultuur kwam, deden zich problemen voor. En mijns inziens berust hierop een groot deel van de jodenhaat uit de afgelopen eeuwen. Bij ons in Alphen aan de Rijn kwam geen enkele oosterling behalve dan misschien een jood. En die paste dan zijn systeem toe. En de Alphenaar was verontwaardigd. Hij ging die manier van handel drijven met joden associëren en vandaar dus het bestaan van termen als ‘jodenstreek’, die nu met veel excuses in de Grote Van Dale staan. Was er een Marokkaan naar Alphen aan de Rijn gekomen, dan was het een ‘marokkanenstreek’ geworden. Maar eeuwenlang kwamen er alleen joden vanuit het Nabije Oosten naar onze streken. Ze kregen de schuld van iets dat in hun eigen ogen waarschijnlijk hoogst normaal was.

Oosterse trucs
Je kunt natuurlijk zeggen dat ze zich maar hadden moeten aanpassen. Dat ze hadden moeten integreren. Je kunt ook zeggen dat ze die oosterse trucs misschien toch nog bitser toepasten dan andere volkeren uit het Nabije Oosten, want ook daar zijn pogroms geweest. En ik geloof niet dat die alleen door hun andere geloof, hun rijkdom, hun intelligentie of hun artisticiteit veroorzaakt werden. Uiteindelijk kunnen de Palestijnen het nu toch ook niet echt goed met de joden vinden en hebben ze daar soms wel reden toe. Maar dit slechts terzijde.

Toen ik gids was in Marokko, merkte ik dat je in een stad het best maar een plaatselijke gids erbij nam. Anders bleven de kandidaten maar om je heen zwermen. Zo nam ik in Fès, mijn favoriete stad, een oude man in dienst die in zijn djellaba en met een bril van potglazen ernstig naast me voortstapte en volgens de afspraak zijn mond hield. Wel gingen we met de toeristen altijd naar een winkel die hij van harte had aanbevolen. We kregen er thee en er werden tapijten uitgerold – nieuwe en ‘antieke’. Soms kwamen de toeristen me vragen of ze een bepaald kleed moesten kopen. Ik zei altijd dat ze het zeker moesten doen. Na een half uur of zo zetten we onze tocht door de labyrintische medina voort. Ik zei nog eens dat ze mij niet uit het oog moesten verliezen, want dat ik anders niet voor de gevolgen kon instaan. Een enkeling bleef toch staan om aan kruiden te ruiken, aan leerwerk te voelen of een foto te maken – en die kwam dan uren later bleek en onthutst bij ons hotel aan, want Frans spraken mijn toeristen zelden en ze bereikten slechts moeizaam de rand van de medina.

Commissie
Het bleek dat de Marokkaanse gids een commissie van de winkel kreeg en deze met mij wilde delen. Hij bleef dan ook altijd even achter als we de winkel verlieten. Met mij rekende hij uiteraard niet ter plaatse af. ’s Avonds, na het diner in het hotel, nam ik het VW-busje en reed naar het centrum van de Nieuwe Stad, waar mijn gids met de potglazen op een caféterras zat. Daar gaf hij mij tien procent van het bedrag dat door mijn toeristen was uitgegeven. Dat hij zelf nog zeker veertig procent overhield, wist ik niet en kon me ook niet zo veel schelen. De tien procent vond ik al geweldig, want dit was meer dan ik verdiende bij het reisbureau waarvoor ik werkte. Niet dat ik zo geil op geld was – voor mij was deze eerste kennismaking met de Arabische wereld een kleurrijk avontuur – maar ik wilde per se bij een kleermaker in Meknès een pak laten maken zoals koning Hassan II droeg, een pak in Italiaanse stijl, een beetje getailleerd.

Het is wel zeker dat de oosterlingen elkaar net zo ‘belazeren’ als ze ons doen. Alleen zien ze het niet als belazeren. Ze zien verkopen als een kwestie van vraag en aanbod – wat het uiteindelijk ook is. Dus ze vragen een onmogelijke prijs en kijken dan waartoe jij bereid bent. Dit moeten we niet vergeten. Ik vergat het onlangs nog. In Brussel heb je bij het Noordstation de Brabantstraat, evenwijdig aan de Aarschotstraat met de hoeren. De Brabantstraat is de soek van Brussel geworden, met de ene Marokkaanse of Turkse winkel naast de andere. Een vriendin van me wilde een feest met een Arabisch tintje geven en we gingen inkopen doen in deze straat. We vonden 35 euro wel veel voor zo’n blikken theepot. En dit vertelde ik de volgende dag aan een Tunesische vriendin. “Maar je had ook moeten afdingen, sukkel”, zei ze.

Sukkels
Sukkels zijn natuurlijk ook heel wat toeristen op het plein Djemaa el Fna. Maar is er na een halve eeuw toerisme naar Marokko niet enig inzicht gekweekt? Ik denk van wel. Alleen mocht daar kennelijk in het verleden niet al te veel over gesproken worden, zeker niet op de televisie. In Nederland gebeurt dus niet alles pas vijftig jaar later, ze durven de dingen ook pas na vijftig jaar bij de naam te noemen.

En hoe staat het met de oplichters in het binnenland? Zijn wij fatsoenlijker? Ik geloof er niets van. Ik moet de eerste Nederlander nog tegenkomen die als hij zijn auto verkoopt, zelfs tegenover zijn beste vriend niet de verborgen gebreken van die auto verzwijgt. En was dat maar alles.