Door Bart Tierens

In de 80 is Fatima. Gebukt onder de zware zakken op haar rug klimt ze de heuvel op. Ze volgt het pad niet dat over de flank kronkelt, maar gaat in één rechte lijn naar boven. Pauzes neemt ze niet. Bovenop de heuvel ligt een ommuurd dorp dat uitkijkt over de vallei. Het is de plaats waar Fatima geboren werd, waar ze altijd geleefd heeft, waar ze weduwe werd toen haar man enkele jaren geleden overleed, en waar ze sindsdien de laatste bewoonster van is.

Wanneer Fatima boven is doet een jongeman de zware houten poort open. Hij werkt voor de herberg die zich in het dorp heeft gevestigd en die het herstel ervan bekostigt. Voor het dorp is het een zegen. Door de herberg kan het blijven voortbestaan, zelfs wanneer Fatima er niet meer is.

Het dorp van Fatima is een zeldzaam geval. Het zuiden van Marokko ligt bezaaid met ruïnes van verlaten dorpen en kastelen, waar in de meeste gevallen niemand naar omkijkt. De razendsnelle ontwikkeling die het land sinds het midden van vorige eeuw doormaakt heeft het leven van de mensen veranderd, en de oude nederzettingen nutteloos gemaakt.

Bescherming tegen gewapende bendes
Eeuwenlang werd het zuiden van Marokko bestuurd door lokale heersers waarover het centrale gezag in wisselende mate controle had. Versterkte dorpen en kastelen beschermden burgers en bezittingen tegen legers van vijandige heersers, strafexpedities van de koning en gewapende bendes die zich met plundertochten probeerden te verrijken.

Pas in met midden van de 20e eeuw kregen de centrale autoriteiten volledige controle over de zuidelijke provincies. De komst van de overheid, die een politieapparaat oprichtte en wegen en andere infrastructuur aanlegde, veranderde het leven ingrijpend.

Leegloop en verval
De veiligheid en de drang naar meer comfort zorgden dat mensen zich op makkelijker bereikbare plaatsen vestigden, bij voorkeur in de nabijheid van wegen. De traditionele kleien huizen, die na elke zware regenval een opknapbeurt nodig hebben, moesten daarbij het onderspit delven voor de veel makkelijker te onderhouden bakstenen versies. Vele andere mensen lieten het platteland helemaal achter zich en gingen in de steden wonen, die hun bevolking zagen verveelvoudigen.

Onbereikbaar met de auto en met beperkte toegang tot diensten als water en elektriciteit, werden de versterkte dorpen en kastelen plotseling een belemmering. Bij gebrek aan onderhoud vervallen ze nu tot ruïnes.

Bewaren
Wie vandaag door het zuiden van Marokko trekt wordt overweldigd door de zo talrijk aanwezig zijnde ruïnes, maar het is slechts een kwestie van tijd voor de meesten van hen verdwijnen. Langzaam lossen regen en wind hen op in hun omgeving.

Hier en daar proberen mensen de meest waardevolle gebouwen te bewaren, zoals het geval is voor het dorp van Fatima.

In het bergstadje Taliouine heeft een hotel zich gevestigd in een kasteel dat toebehoorde aan El Glaoui, een heerser die rond het midden van de 20e eeuw qua macht niet moest onderdoen voor de Marokkaanse koning. Enkele andere delen van het kasteel worden bewoond door families, maar het gebouw is gewoonweg te groot om in zijn geheel te bewaren. Eén muur in een onbewoond deel is al vrijwel helemaal ingestort.

Oude graanschuur
In het dorp Imchguiguilne bekommeren Mbark en zijn vrouw Saadia zich om een oude graanschuur. Die sloot pas in 1985 definitief de deuren, nadat het 700 jaar lang de plaats was geweest waar dorpsbewoners hun graan en andere kostbaarheden bewaarden. De graanschuur was een soort van bank, waarin elke familie van het dorp een kluis had. Alle dorpsbewoners stonden samen in voor de bewaking, en indien nodig was er een gevangenis in het gebouw.

Mbark legt uit waarom de graanschuur vandaag niet meer gebruikt wordt : “Iedereen in het dorp heeft nu goede huizen waar het veilig is om spullen te bewaren. Er is geen nood meer aan een centrale opslagplaats. Bovendien is het klimaat droger geworden, waardoor er geen graan meer verbouwd wordt in ons dorp. Er is ook het probleem dat de meeste jongeren uit het dorp wegtrekken naar de stad”.

Slavernij
Terwijl ik met Mbark thee drink in het salon van zijn huis, groet hij iemand door het raam achter mijn rug. Hij zegt dat een voormalige slaaf is die door zijn grootvader is gekocht. Met argwaan draai ik me om en daar staat een grote zwarte man, die inderdaad oud genoeg zou kunnen zijn om de tijd van de slavernij nog meegemaakt te hebben. Volgens Mbark kocht zijn grootvader de man samen met diens moeder op de slavenmarkt van de kuststad Essaouira in 1915, en werden ze bevrijd toen de slavernij aan het einde van de jaren ’20 werd afgeschaft. Hoewel het me stoort dat Mbark naar de man verwijst met “dat” en niet met “hij”, lijken ze toch een goede verstandhouding te hebben. Wanneer de zwarte man vraagt om zijn haar te knippen stemt Mbark onmiddellijk in.