“En? Weet je al wat?” De radioverslaggeefster kijkt me hoopvol aan en we richten onze blikken op die ene tent. Want daar zitten ze: de bandleden van Manu Chao. “De manager zou zo terug komen”, antwoord ik nog hoopvoller. Het is zaterdagmiddag en over een klein uurtje maakt de legendarische Manu Chao (bekend van hits als Clandestino en Me gustas tú ) zijn opwachting op het Rotterdam Unlimited festival. Wekenlang keek ik uit naar het optreden van mijn helden. En al die tijd had ik maar één doel: de mannen van de meest populaire wereldmuziekband op aarde ontmoeten. En als het even kon, ook de frontman mogen interviewen. Manu Chao’s teksten zijn gebaseerd op verscheidene kwesties als wereldpolitiek, liefde en armoede en hebben vaak een politieke, linkse, tot zelfs anarchistische inslag. En daar hou ik van. Salvador, mijn 16 maanden oude zoon, kan ook nooit stil blijven zitten als ik, voor de zoveelste keer op een dag, hun muziek op zet. Een paar weken eerder las ik hét bericht dat mijn wereld op zijn grondvesten deed schudden: Manu Chao zou naar Rotterdam komen. Ik heb ze wel vaker live zien spelen, maar nooit in mijn eigen mooie Rotterdam! Diezelfde dag regelde ik via de organisatie van het festival een perskaart. Mijn droom werd echter meteen al de grond ingeboord; Manu Chao deed niet aan interviews; ze werden goed afgeschermd van de pers en ook fans konden niet in de buurt komen. Aldus de organisatie én het management van de band. Hoe moest ik dit aanpakken? Wekenlang heb ik mijn hersenen gemarteld, waar menig bewaker van Guantanamo Bay jaloers van kan worden. Uiteindelijk liet ik het idee varen en ging voor een goed concert. Tot mijn partner de onvergetelijke woorden sprak: “Als je het niet probeert, zul je de rest van je leven spijt houden!”
“De manager zou zo terug komen.” Mijn eigen woorden dringen niet echt tot mij door. De zenuwen gieren als rollercoasters door mijn lijf maar ik kan maar aan één ding denken: stel dat het lukt, wat ga ik hem dan vragen? Een half uur eerder gebeurde iets wat mij weer hoop gaf. Dat was een vluchtige ontmoeting, backstage, met de gitarist van de band: Madjid Fahem. Madjid is een Amazigh en heeft zijn wortels in Algerije. Wie Manu Chao wel eens live heeft gezien, of beelden ervan, weet dat op Madjid’s grote gitaarversterker Tiffinagh letters staan, die zijn naam vormen. Elke keer als ik de band zie spelen voor honderdduizenden mensen, focus ik mij op die versterker. Een gevoel van onbeschrijflijke trots neemt dan de overhand en dwingt me het hele concert weer opnieuw af te spelen. Omdat niemand, en ook geen pers, in de buurt van de band mocht komen, wilde ik het via Madjid proberen en wat we gemeenschappelijk hebben: onze Amazigh Roots. En het lukte. Hij kwam speciaal voor mij naar buiten omdat hij had gehoord dat één of andere kale Amazigh hem graag wilde spreken. Allereerst vroeg ik hem naar die ene versterker. Helaas had hij ‘m vandaag niet bij zich, wat mij enigszins een beetje teleurstelde. Toen hij aanstalten maakte om het podium op te gaan, vroeg ik hem of Manu Chao himself ook tijd voor mij had. Hij beloofde niks, maar ging kijken wat hij voor me kon doen.
En daar staan we dan, Mooike (de radioverslaggeefster) en ik, backstage, net voor het optreden. Plotseling zie ik Madjid en de manager naar ons wijzen en dat Madjid iets tegen de manager zegt. Mooike geeft me een elleboog zoals je die alleen in Zuid-Amerikaanse voetbalcompetities ziet en schreeuwt: “Rachid, ze wijzen naar ons! Ik zie de Franse manager in slow motion op ons afstappen en zegt: “Ben jij Rachid en klopt het dat je net met Madjid hebt gesproken?”In huis-tuin-en-keuken-Frans antwoord ik bevestigend en we raken in gesprek. We spreken af dat Mooike en ik na afloop van het concert nog even backstage komen en voor de zoveelste keer die dag: “en dan zal ik kijken wat ik voor je kan doen.” Mooike en ik spreken, in vergaande euforie, af dat we samen Manu Chao gaan interviewen en dat er uiteraard de nodige foto’s gemaakt zullen worden van hét moment.
En zo geschiedde; na afloop van het concert, die ik maar half bewust heb meegemaakt door de zenuwen, heb ik de Grote Manu Chao ontmoet. Toen ik die tent binnen wandelde, kwam ik in een warm bad terecht. Wat zijn die gasten aardig en gewoon gebleven! Na het interview en een paar drankjes met de bandleden en entourage, was het tijd voor afscheid en de daarbij horende omhelzingen. Manu Chao zelf is heel klein en ik moest ‘naar beneden’ knuffelen. Maar de bassist is een boom van een kerel en bij hem kwam ik slechts tot zijn middel. Niets kon mijn avond verpesten, ook de lengte van de bassist niet. Diep in de nacht kwam ik, hevig nastuiterend, thuis en moest mijn gezin alles in geuren en kleuren aanhoren. Maar wat die nacht vooral bleef hangen, was de moraal van het verhaal: Dat het gelukt is om mijn superhelden te mogen ontmoeten en interviewen. En dat allemaal dankzij de Amazigh-connectie. Wie had dat ooit gedacht? De volgende dag kwam de zon gewoon weer op en, tussen de huiselijke taferelen door, schreef ik het interview uit en stuurde het naar de krant.
Rachid Benhammou is directeur van Ext-Ra organisatiebureau, theaterprogrammeur en cultureel ondernemer.