Rachid Benhammou
Het was een hete, maar vooral stoffige middag in Ait Sidal. Op de achtergrond verrees het Rif gebergte uit de wolken als een reusachtige bondgenoot die een oogje in het zeil houdt. Terwijl de jongen diep in gedachten verzonken was met een stapel tweedehands boeken en een gammel radiootje zonder batterijen voor zich, hoort hij zijn moeder, elders in het huis, bezig zijn met het vervaardigen van haar overheerlijke Tajine. Als hij, hangend uit het raam naar buiten staart, ziet hij zijn leeftijdsgenoten van het dorp op een zanderig stukje braakliggend terrein, druk in de weer met een plastic groene bal. Ze zijn aan het voetballen. Als zijn vrienden hem opmerken, zwaaien ze en roepen hem om ook naar buiten te komen. Hij zwaait vriendelijk terug en een beetje beschaamd, maar vooral zeker van zichzelf, roept hij dat hij even bezig is.
Hij denkt nog heel even aan het moment, een paar weken geleden, toen hij na een middagje voetballen, thuis kwam met een gescheurde broek. Hij herinnert zich vooral het moment dat zijn moeder hem een uitbrander gaf omdat ze het niet zo breed hadden en niet elke keer weer een nieuwe broek konden kopen. Datzelfde gold overigens ook voor de batterijen die hij nodig had voor zijn radio. Tot diep in de nacht luisterde hij naar voornamelijk buitenlandse nieuwszenders, maar dan viel hij in slaap met de radio aan. De ochtend erop bleek vaak dat de batterijen dan op waren. Met die gedachte loopt hij van het raam weg en gaat weer zitten om weer in de boeken te duiken. Zijn enige echte vrienden.
Jaren later is de jongen een man van middelbare leeftijd. Hij staat, een tikkeltje gespannen, voor een groot wit historisch pand. Hij staat er niet alleen. Een legertje van journalisten en tv-ploegen uit de hele wereld wacht geduldig af om hem te interviewen. Hij heeft zo dadelijk een belangrijke bijeenkomst met vele internationale figuren. Mensen die bepalen hoe de wereld draait. En hij is er één van. De afgelopen jaren heeft hij veel bereikt, maar tegelijkertijd ook veel kritiek te verduren gehad. Deze Riffijn is inmiddels een belangrijke en wereldberoemde man geworden. Maar hij ziet er een tikkeltje eenzaam uit. Terwijl de ene na de andere journalist zich aandient, denkt hij nog even aan zijn geboortedorp. Aan zijn moeder, zijn dorpsgenoten en aan zijn gammele radio zonder batterijen. Maar hij denkt ook aan Nederland, aan Rotterdam en hij denkt aan zijn woorden. Zijn woorden die hij veelvuldig heeft uitgesproken zijn hard, maar ook recht uit het hart. Zijn uitspraken worden aan de ene kant bejubeld en aan de andere kant verguisd. Je kunt het met hem eens zijn, maar ook niet. Wat blijft is de impact van zijn woorden. En dat is voor hem genoeg.
Dan is het tijd om naar binnen te gaan. Hij wandelt het Huis van de machtigste man van de wereld binnen alsof het zijn eigen huis is. Ja, een Riffijn in het Witte Huis. Het kan. Hij trekt zijn stropdas recht en kijkt voor de laatste keer nog even om zich heen. Al die mensen, die hem nauwlettend volgen, kijken hem met ingehouden adem hem ook aan. De flitsen van tientallen fotocamera’s doen pijn in zijn ogen. Gaat hij nog wat zeggen? Nee, hij zegt niets, maar denkt wel: “Als ik, die vroeger niet eens batterijen voor een radio kon veroorloven, hier kan staan. Als ik, een doodgewone jongen uit de Rif die zo meteen de machtigsten der aarde mag toespreken, het zover geschopt heeft, dan is er toch nog volop hoop voor de Imazighen in het algemeen? En in het bijzonder voor de jonge Riffijnen in Europa? Ja, zolang je je maar niet laat verleiden om in een slachtofferrol te blijven hangen, kun je inderdaad zelfs in het Witte Huis belanden.”
Dan loopt hij verder en gaat een nóg mooiere toekomst tegemoet. Hij; de jongen van toen, de man van nu. Hij is Aboutaleb. Hij is Riffijn.