Door: Fouad el Haji
Als ik exotisch wil uitwaaien, dan ga ik wel even naar Brussel Midi of zo, maar toch zeker niet hier in Nederland. Want exotisch moet wel exotisch blijven, begrijpt u wel. Je moet wel het gevoel hebben dat je er moeite voor doet om het te kunnen waarnemen of beleven, maar je moet er niet tussen willen zitten. Je moet het als het ware op afstand kunnen beschouwen. Er moet altijd sprake zijn van een wij en zij, deze zijde en gene zijde, de goeden en de slechten. Dat houdt de samenleving wel zo overzichtelijk. Kortom, je moet er dus niet middenin gaan zitten, want dan zie je het niet zo scherp. Maar wat doe je als je er ongewild wel middenin zit. Het volgende is mij overkomen:
Ik heb geprobeerd een illegaal te helpen. Niet op Lampedusa, maar hier in Nederland. Ik denk daarom dat ik de wet heb overtreden, en dat mag niet. Ik weet trouwens niet zeker of ik de wet heb overtreden, want mijn poging is niet geslaagd.
Maar goed, ik heb dus geprobeerd een illegaal te helpen. Aan onderdak, aan eten, aan een luisterend oor. Ik raakte met hem in gesprek.
“Ik heb er een zwerversbestaan van 21 jaar op zitten. Heb inmiddels ook 3 kinderen, ook illegaal. Niet dat ik ze vaak zie, maar het zijn wel mijn kinderen, al kan ik weinig voor ze doen. Overdag zwerf ik op straat, s avonds zwerf ik van noodopvang naar noodopvang, douchen en tandenpoetsen doe ik bij de …kerk. Mijn kinderen gaan naar school, want ze vallen onder de leerplicht. Maar zodra ze achttien zijn, zullen ze het land moeten verlaten. Dat is hun raam op de toekomst en dat is hun enkele reis naar hun lot. Ik word er namelijk zwaar op aangekeken, weet u.” Of ik iets voor hem kon betekenen, was zijn indringende vraag.
“Maar meneer, u zult vast wel weten dat hulp bieden aan illegalen of aan hun kinderen strafbaar is. Dat staat in de wet, en ik ben van de gemeente dus …Ik keek er een beetje moeilijk bij, met een traan in mijn ogen en een blik van …ik wil wel maar ik mag niet. Al koop je onder deze omstandigheden bijzonder weinig voor je tranen.
Daarop haalde hij een medische verklaring tevoorschijn.
De verklaring van de medisch specialist luidde kort maar krachtig: Deze illegaal is terminaal. Hij heeft nog slechts enkele weken tot enkele maanden te gaan.
“Nee, ja, de dokter is wel duidelijk”. Zei ik tegen hem.
Daarop haalde hij nog meer documenten tevoorschijn. “Kijk”, zei hij, “mijn kinderen zijn allemaal Rotterdammers”. En inderdaad, drie geboortebewijzen die dat onomstotelijk bewijzen.
“Het gaat niet om hem. Hij gaat binnenkort wel dood en dan is hij klaar met ons. Het gaat om zijn kinderen. Een beschaafde samenleving als de onze moet het toch kunnen opbrengen om deze kinderen eindelijk eens van hun illegaliteit te verlossen. Waar moeten ze heen dan, nu hun vader op sterven ligt?” Vroeg ik een dag later met zichtbare verontwaardiging aan de dienstdoende ambtenaar van vreemdelingenzaken. Maar de ambtenaar was niet van zijn stuk te brengen.
“Kijk”, zei hij: “Dat de kinderen illegaal zijn is de verantwoordelijkheid van hun ouders. Dat bent u vast met me eens, en anders wil ik best het wetboek erbij pakken waar dat staat. En die beschaafde samenleving waar u het over heeft, die kijkt met grote belangstelling naar wat voor regering er straks komt.”
“Maar u bent het toch met me eens dat zelfs het woord schrijnend een understatement is in deze situatie. Kunt u echt geen humanitaire poging wagen?” Vroeg ik.
“Het heeft geen zin om je nek uit te steken als de kans op succes nihil is. Want dan maak je slapende honden wakker.”Zei de goede man.
Ja, dan maak je slapende honden wakker. Kijk, en dat is nu precies waarom ik denk dat ik in overtreding ben. Ik maak slapende honden wakker, en dat mag niet. Maar mensen dood laten gaan, en hun gezin aan zijn lot overlaten, dat mag wel, want dat staat in de wet.
Het laatste wat ik van de illegale man hoorde is dat hij in een hospies was opgenomen. Hij zei aan de telefoon nog dat hij het licht in m’n ogen had zien schijnen. Toen wist ik genoeg. Deze illegaal was inderdaad terminaal. Een week later was hij dood. Ik stak een kaarsje voor de man aan. Meer kon ik niet doen. Als herinnering aan hem heb ik dit verhaal geschreven.