Het salafisme biedt jonge moslims in Nederland geen adequaat normatief kader en moreel besef, betoogt Farid Aouled-lahcen, coördinator netwerk Rechtsstaat & Burger.
Fraude lijkt tegenwoordig een soort Zeitgeist te zijn. Ze komt overal voor: binnen de overheid, economische en maatschappelijke sectoren en uiteraard ook binnen levensbeschouwelijke organisaties. De examenfraude op de Ibn Ghaldounschool in Rotterdam is echter opmerkelijk. Het is het hoogtepunt in een reeks misstanden, zoals financiële malversaties, slecht onderwijs, wanbestuur, mismanagement en sjoemelcultuur binnen een instituut dat geloofsorthodoxie preekt.
Menig moslim of andere burger vraagt zich af hoe fraude te rijmen is met islamitische normen en waarden. ‘Spreek en handel oprecht’, en ‘niet liegen, bedriegen, vervalsen, manipuleren’ staan immers centraal in de islamitische ethiek. Ook de islam is een ethisch georiënteerd geloof. Ze omvat evenals het jodendom en het christendom een basisethos van elementaire (mede)menselijkheid, dat gefundeerd is in Gods woord en wil. Zowel in de Koran (soera 22-38) en de Hadith, als in de islamitische theologie en filosofie zijn principes van ethiek en moraal verankerd.
De Ibn Ghaldoun school rust op een islamitisch-orthodoxe grondslag en staat een rechtlijnige variant van de islam voor, namelijk het salafisme. Uit de schoolgids van 2012-2013 (pagina 6) blijkt dat de school zich richt op de Koran en de woorden van de Profeet. Godsdienstlessen zijn vooral gericht op het reciteren van de Koran.
Verder wordt veel aandacht besteed aan islamitische rituelen, zoals het gebed, de ramadan en de feesten. In de praktijk vertaalt de orthodoxie zich in gescheiden bidruimtes, gymlessen en biologielessen en het verbod op de evolutieleer. Zo’n school zou zich door haar grondslagen moeten laten inspireren en laakbare praktijken moeten weren.
Naleving van ethische rechtsregels
Het salafisme is op dit moment de toonaangevende, meest hecht georganiseerde en wijdvertakte geloofsstroming binnen de Nederlandse moslimgemeenschappen. Deze stroming legt veel nadruk op de dogmatiek en de rituelen en weinig op de naleving van ethische rechtsregels. Aandacht voor geloof in theologische en dogmatische leerstellingen – zoals de uniciteit van God en afwijzing van verschillende vormen van ongeloof – gaat boven regels voor de omgang met de medemens, goede manieren, normen en waarden. In de praktijk geven de salafisten de voorkeur aan de strikte naleving van rituelen, zoals het gebed en kledingvoorschriften en het dragen van een baard. Dit past binnen de toepassing van de sharia waar de salafisten veel waarde aan hechten. Morele integriteit en oprechtheid vallen dus niet binnen de scope van het salafisme.
Voor zover er sprake is van omgangsregels binnen het salafisme beroept deze stroming zich op twee leerstukken, namelijk de leer van ‘loyaliteit en afstand’ (al-Walaa wa al-Baraa) en de leer van de ‘rekenschap’ (al-Hisba). Volgens het eerste leerstuk zouden moslims loyaliteit aan elkaar moeten betuigen, en afstand – zo niet afkeer – moeten tonen ten aanzien van niet-moslims. Moslims zijn broeders en solidair met elkaar tegen ongelovigen. Het leerstuk van ‘rekenschap’ houdt in dat het collectief erop moet toezien dat individuele moslims zich houden aan het islamitisch geloof en de rituelen. In de praktijk betekent ‘al-Hisba’ een aanscherping van de sociale controle en de instelling van een religieuze politie, die erop toeziet dat mannen en vrouwen gescheiden blijven en dat de moslimvrouw de voorgeschreven islamitische kleding draagt.
Het gedrag van frauderende leerlingen op Ibn Ghaldoun-school lijkt in veel opzichten een gevolg te zijn van de principes van ‘al-Walaa wa al-Baraa’ en ‘al-Hisba’. De leer van ‘loyaliteit en afstand’ graaft een kloof tussen moslimleerlingen en hun sociaal-culturele omgeving. Ze schakelt het moreel besef jegens de medemens en de samenleving uit. De ruimte voor oprechtheid, eerlijkheid en integriteit is minder belangrijk.
Dubbele moraal
Daarom scheppen de ‘onderlinge solidariteit en broederschap omwille van het geloof’ de ruimte voor taboeisering van misstanden binnen de eigen gemeenschap. Op individueel niveau biedt het salafisme de moslim geen moreel houvast en besef. Het biedt hem rigide heilige teksten en woorden, maar verbiedt hem zijn verstand te gebruiken. Het kweekt juist een dubbele moraal: als de individuele moslim maar gelooft in de islam, dagelijks bidt en zich houdt aan de rituelen dan is hij moslim. Ethisch en verantwoord handelen jegens anderen is van ondergeschikt belang.
De fraude binnen de Ibn Ghaldoun school lijkt daarom eerder een voortvloeisel te zijn van de levensbeschouwelijke grondslag van de school dan van falend toezicht door management en bestuur. Het salafisme is niet in staat de misstanden binnen de eigen gemeenschap ter discussie te stellen. Het creëert een kloof tussen de leerstellingen en voorschriften van de islam en het dagelijks leven van moslimleerlingen in de Nederlandse samenleving. Het biedt de jonge Nederlandse moslims geen adequaat normatief kader en moreel besef om goed te kunnen functioneren in een seculiere omgeving, gebaseerd op meritocratie en sociale rechtvaardigheid.
Waar de Nederlandse moslims op dit ogenblik behoefte aan hebben, is niet zozeer een geloofsorthodoxie (in de zin van ‘juiste leer en aanbidding’) die onthecht is van de samenleving waarin zij leven. Maar een orthonomie (in de zin van juiste normen, regels en omgangsvormen) die het mogelijk maakt hun ‘orthodoxe geloof’ te combineren met een moreel besef om als verantwoordelijke burgers in een vrije democratische samenleving te functioneren.
Farid Aouled-lahcen is coördinator netwerk Rechtsstaat & Burger.