Metronieuws: MARLIES DINJENS

Schrijver Mano Bouzamour schreef een roman over zijn jeugd in Amsterdam Zuid, als enige Marokkaan op een lyceum. “Ik leg het nog één keer uit.”

Al op jonge leeftijd liet de broer van Mano Bouzamour (22) hem zien dat er meer was dan het leven in de straten van de Diamantbuurt. Ook op het Hervorm Lyceum ontdekte hij een nieuwe wereld. Over zijn jeugd in Zuid schreef hij ‘De belofte van Pisa’, dat sinds vorige week in de winkel ligt. “Ik krijg altijd dezelfde vragen, daarom leg ik het één keer uit.”

Waarom kwam jij eigenlijk wel op een lyceum in Amsterdam Zuid terecht en veel van jouw Marokkaanse leeftijdsgenoten niet?
Mijn broer, die tien jaar ouder was, speelde daar een grote rol in. Hij nam mij van jongs af aan bij de hand; we gingen naar musea, de bioscoop. Ook verzamelde hij bijvoorbeeld fossielen en daarvoor reden we dan naar een beurs in Zeeland. De andere jongens uit de buurt hingen alleen maar op het pleintje rond. Ze kwamen die wereld nooit uit. Op een dag nam ik een vriendje mee naar de bioscoop. ‘Wat een groot televisiescherm’, zei hij. Een van mijn broers vele vriendinnetjes zat op het Hervormd Lyceum Zuid. Daar ben ik toen gaan kijken en werd op slag verliefd op die school.

Dus het feit dat jij wel een voorbeeld had, maakte een belangrijk verschil?
Deels. Het hangt ook met toevalligheden en andere factoren zoals wilskracht en nieuwsgierigheid samen. Als ik mijn broer niet had gehad, zou ik misschien nog steeds rondhangen op een straathoek. Mijn broer behoedde mij voor de wereld waarin hij zelf zat. Hij wilde niet dat ik naar het buurthuis ging. Dat deed ik pas toen hij een paar jaar in de gevangenis zat. Ik groeide op met mijn broer en zijn oudere vrienden. Ik leerde van hun verhalen. Als ik een bijbaantje zocht, ging ik langs bij de manager en vroeg of ze werk hadden. Negen van de tien keer lukte mij dat dan. Zelf ben ik dus nooit afgewezen op mijn achternaam. Ik kan mij voorstellen dat dat enorm frustrerend is.

Door dit boek ben je een spreekbuis geworden, expert op het gebied van het ‘Marokkanenprobleem’.
Daarom heb ik dit boek ook geschreven. Bij alle vrienden en vriendinnen in Zuid waar ik over de vloer kwam, was het een kwestie van afwachten tot het op tafel kwam. Daar werd ik op een gegeven moment een beetje moe van.

Waar ligt volgens jou het probleem?
De opvoeding en de communicatie tussen ouders en kinderen. Mijn ouders begrijpen geen snars van hoe mijn wereld eruit ziet. Ik kan daar om lachen en huilen tegelijk. Zij willen dat ik thuis blijf en trouw met een Marokkaans meisje. Maar dat gaat al lang niet meer zo. Uit loyaliteitsbesef blijven veel Marokkaanse jongens en meisjes hun ouders trouw en leiden een waanzinnig ongelukkig leven.

Waarom verloopt die communicatie tussen ouders en kinderen zo stroef?
Marokkanen hebben geen praatcultuur. Alles wordt gedoogd en doodgezwegen. Ik had een vriendinnetje, maar daar werd niet over gepraat. Pas op het Hervormd Lyceum werden mijn ogen geopend en werd ik mij tegelijkertijd bewust van mijn Marokkaan zijn. Het was wel wennen. Ik ging daarvoor in het weekend nog naar de Koranschool. Daar sloegen de leraren mij met een bamboestok. Met vriendjes ging ik mee op vakantie. Hun ouders namen een koffer vol boeken mee, terwijl mijn ouders niet konden lezen. Dat was een openbaring voor mij.

Welke lessen heb je eigenlijk van de straat geleerd?
Het observeren. Voor de deur op het bankje wisten we precies welke auto van wie was en hoe de hondjes in de buurt heten. En natuurlijk de manier van verhalen vertellen. Ik vertelde veel verhalen over de dingen die ik met mijn broer had beleefd. En die dikte ik dan natuurlijk flink aan.