50.000 Israëliërs bezoeken ieder jaar Marokko

Elk jaar bezoeken ruim 50.000 Israëliërs Marokko ondanks de afwezigheid van diplomatieke betrekkingen tussen Israël en het koninkrijk.




Marokko heeft een rijke geschiedenis van ’rassenvermenging’ en meervoudige invloeden: Amazigh, Arabisch, Hebreeuws, Afrikaans en Europees. Het verleden getuigt hiervan. Toen Joden in de 15e eeuw uit Spanje en Portugal werden verdreven, vluchtten velen naar Marokko. De Joodse bevolking in Marokko telt ruim 250.000 mensen in 1948, toen Israël werd opgericht. In de daaropvolgende decennia, toen de spanningen tussen Joden en moslims hun hoogtepunt bereikten, besloten veel Joodse Imazighen uit Marokko te vertrekken. Minder dan 2500 van hen bleven in het Marokko.

Geen enkel Noord Afrikaanse land heeft zoveel moeite gedaan als Marokko om zijn Joodse erfgoed nieuw leven in te blazen. Het koninkrijk heeft 110 synagogen gerenoveerd waaronder die van Slat Lkahal, die onlangs in Essaouira werd heropend.
 
De aanstaande opening van een joods-islamitische studiecentrum in de oude kasbah in dezelfde stad en het Atlantisch Andalusisch Festival dat sinds 2003 honderden Joden en moslims in Essaouira bij elkaar brengt voor een weekend vol muziek zijn daar nog meer voorbeelden van. Ook vermeldenswaardig is dat Marokko het enige Joodse museum in de Arabische wereld heeft.

De toenemende sociale onrust in de Rif

Noureddine Adherbal

Barsten in het Marokkaanse uitzonderingsverhaal: Hirak en de toenemende sociale onrust in de Rif.

Sinds november vorig jaar is de Rif-regio in de ban van Hirak, de grootste protestbeweging in Marokko sinds het begin van de Arabische opstanden in 2011.
Duizenden mensen kwamen op straat, niet alleen in de Rif maar ook elders in het land, om hun solidariteit te betuigen aan Hirak en om hun ongenoegen te uiten over de economische malaise, de sociaaleconomische ongelijkheid en de corruptie in het land.




Aanvankeijk keken de autoriteiten het nog wat aan, in de hoop dat het zou overwaaien. Maar naarmate de mobilisatie groter werd en de internationale aandacht toenam, probeerde het Marokkaanse regime de protesten in de kiem te smoren met toenemende repressie. Meer dan 300 mensen werden al opgepakt. Het noordelijke kuststadje Al Hoceima, het epicentrum van de beweging, werd overspoeld door politieagenten en sommige prominente figuren binnen de protestbeweging worden bedreigd met een jarenlange opsluiting. Een jongen van 19 werd zelfs al veroordeeld tot 20 jaar gevangenis omwille van zijn vermeende betrokkenheid bij rellen tussen de politie en betogers in maart. Hij werd beschuldigd van het in brand steken van vier politiewagens en een woning. De jongen zelf ontkent deze aantijgingen en familieleden beweren dat zijn verklaring werd vervalst.

Sociaal protest

Het begon allemaal met de dood van de visverkoper Mohcine Fikri op vrijdag 28 oktober in Al Hoceima. Dit leidde direct tot massale en spontane betogingen in de stad. Fikri was tegengehouden door de politie met 500 kilogram zwaardvis in zijn vrachtwagen die hij had aangekocht in de lokale haven. Tussen 1 oktober en 30 november is het echter verboden deze vis te vangen. Toen de politie een vuilniswagen liet aanrukken om de vis te verwijderen, werd Fikri vermorzeld door de vuilniswagen tijdens een wanhopige poging om zijn in beslag genomen vis te recupereren. In een mum van tijd ging de video van Fikri’s dood viraal op de sociale media.

Vanuit de periferie van Marokko werd een nationale betoging en beweging in gang gezet die doet denken aan de hoogdagen van de ’20 Februari’-beweging van 2011, de toenmalige Marokkaanse versie van de “Arabische” opstanden. In de dagen die volgden kwamen in meer dan 40 steden duizenden mensen op straat om hun woede te uiten. Terwijl het protest in de rest van het land terug ging liggen, bleven de mensen op straat komen in de Rif-regio en meer bepaald in Al Hoceima en Imzouren, het dorp waar Fikri vandaan kwam. Eind mei 2017 kwam het tot een nieuw hoogtepunt na de arrestatie van Nasser Zafzafi, één van de leiders van Hirak. Zafzafi werd op 29 mei gearresteerd nadat hij drie dagen eerder een preek in een moskee in Al Hoceima had onderbroken om de imam ervan te beschuldigen een spreekbuis van het Marokkaanse regime te zijn. De volgende maand groeide het protest exponentieel en volgden er enkele gewelddadige confrontaties met de politie. Op zondag 11 juni kwamen minstens 50.000 mensen op straat in de Marokkaanse hoofdstad Rabat uit solidariteit met de beweging.

De internationale media-aandacht nam ook toe en dat was enigszins opmerkelijk. Marokko had tot dan toe nooit echt de aandacht opgeëist in de context van de zogenaamde ‘Arabische lente’. De algemene opvatting was dat Marokko een stabiel land was. Nog geen democratie maar wel een land met een populaire en hervormingsgezinde koning die ook tijdens de protesten van 2011 voor een deel tegemoet kwam aan de eisen van het volk (o.a. via de goedkeuring van een nieuwe grondwet).

Dit stabiele en hervormingsgezinde imago van het Marokkaanse politieke systeem in Europa en de rest van de wereld creëerde een aantal misvattingen met betrekking tot de aard van de protesten. Eerst en vooral werden de protesten vaak gereduceerd tot een particulier Riffijns probleem: de marginalisering van het noorden van Marokko, het rebelse karakter van de Riffijnen zelf en hun historisch moeilijke relatie met het koningshuis. Ten tweede werd ook vaak het beeld opgeworpen dat sociale protesten in Marokko eerder zeldzaam zijn. In de artikels van Reuters, bijvoorbeeld, stond bijna altijd hetzelfde zinnetje: “Politiek protest is zeldzaam in Marokko, maar…”.

Er is echter veel meer aan de hand. De mensen in de rest van Marokko kwamen niet enkel op straat om hun solidariteit te betuigen, maar ook omdat ze zichzelf herkenden in de sociale strijd die toen al maanden aan de gang was in de Rif. Meer nog, veel Marokkanen uit de rest van het land die recent de straat op trokken, doen dat eigenlijk al jarenlang. Ook elders in Marokko wordt er immers al jaren continu geprotesteerd om gelijkaardige sociale redenen. Veel van deze protesten blijven echter lokaal en ver buiten het zicht van de mainstream media.

Als we de huidige protesten in het noorden van Marokko dus beter willen begrijpen, dan moeten we ze kaderen binnen een historisch proces van toenemend protest in heel het land. Op het eerste gezicht zou men een verklaring hiervoor kunnen zoeken in een soort van ‘post-Arabische lente’-tijdperk waarbij de muur van angst voor autoritaire regimes is weggevallen. In zekere zin klopt dit zeker. Na de dood van Mohcine Fikri sprak ik met een activist die net terugkwam uit Al Hoceima. “De angst is van kamp gewisseld”, zo verklaarde hij de vastberadenheid bij de mensen op straat en de toenemende nervositeit bij het Marokkaanse regime.

Als we de huidige protesten in het noorden van Marokko beter willen begrijpen, dan moeten we ze kaderen binnen een historisch proces van toenemend sociaal protest in heel het land.

Toch is het belangrijk om ook verder te kijken dan de gebeurtenissen van 2011. Het zijn niet zozeer de Arabische lente of de 20 Februari-beweging die de protesten in al Hoceima mogelijk hebben gemaakt. Het is het eerder andersom. Sinds het begin van de 21ste eeuw – en eigenlijk al sinds het begin van de jaren 1980 – kent Marokko een bewogen geschiedenis van sociaal protest. Aan de basis van dit toenemend sociaal protest liggen een aantal belangrijke politiek-economische verschuivingen. Een beleid van economische liberalisering, gecombineerd met machtsmisbruik, corruptie en de systematische toe-eigening van de publieke rijkdom door een kleine elite, zijn de oorzaken van de sociale onvrede in heel het land. En zolang daar geen einde aan wordt gemaakt, zal het protest ook blijven terugkomen.

In die zin zijn de protesten die we de laatste maanden hebben gezien in het perifere stadje Al Hoceima tekenend voor de continuïteit, de verandering en eveneens de groei van het sociale protest in het land. Waar er in 2005 nog gemiddeld 2 betogingen per dag waren, steeg dit in 2012, toen het hoogtepunt van de 20 Februari-beweging al voorbij was, naar een gemiddelde van 52 per dag.

Koninklijke macht

Het beeld van een zogenaamde ‘Marokkaanse uitzondering’ (Marokko als stabiel land in een turbulente regio) bestaat al lang. Vooral sinds het aantreden van koning Mohammed VI in 1999 werd het land naar voor geschoven als een mogelijk schoolvoorbeeld voor een democratiseringsproces in de rest van de Arabische wereld. Velen hoopten dat Mohamed VI van Marokko een moderne constitutionele monarchie zou installeren naar het voorbeeld van Spanje en andere Europese monarchieën.

Al vanaf de eerste maanden van zijn regeerperiode werd de jonge koning alom gelauwerd vanwege zijn inzet voor het democratiseringsproces. Hij voerde inderdaad enkele belangrijke en symbolische hervormingen door: de pers kreeg meer vrijheid, politieke gevangenen werden vrijgelaten, de Moudawana (het familierecht) werd hervormd, wat leidde tot een aanzienlijke verbetering van de rechten van de vrouw (op papier alleszins), een verzoeningscommissie werd opgericht om de repressie en folteringen uit de regeerperiode van zijn vader Hassan II aan te klagen, allerlei nieuwe economische en sociale programma’s werden gelanceerd, enzovoort. Mohammed VI kreeg zelfs de veelzeggende bijnaam ‘roi des pauvres’ (koning van de armen).

Maar al snel werd voor veel Marokkanen duidelijk dat de monarchie de politieke touwtjes stevig in eigen handen hield. Meer nog, Mohammed VI hield niet alleen stijf vast aan de politieke macht, maar versterkte ook steeds meer zijn economische positie. In de volgende jaren focusten de koning en zijn entourage van raadgevers en vertrouwelingen zich vooral op de uitbouw van een economisch imperium. Mede dankzij hun politieke macht en invloed konden ze hun greep op de Marokkaanse economie zonder enige belemmering vergroten. Mohamed VI was niet alleen het staatshoofd maar ook de belangrijkste ondernemer en investeerder van het land.

Er zat ook een belangrijke politieke reden achter de uitbouw van dit economisch imperium. In de jaren 1980 en 1990 werd het koninkrijk, net zoals vele andere landen uit de regio, geconfronteerd met ernstige budgettaire problemen. Marokko zag zich genoodzaakt om aan te kloppen bij het Internationaal Muntfonds (IMF) en de Wereldbank. In ruil voor de noodzakelijke leningen moest de Marokkaanse overheid haar financiën op orde brengen, haar schuld afbouwen en de aanbevelingen van de internationale kredietverschaffers uitvoeren. Deze structurele aanpassing luidde het begin in van een neoliberale omwenteling.

Mohammed VI houdt niet alleen stijf vast aan de politieke macht, maar heeft zich ook geconcentreerd op de uitbouw van een persoonlijk economisch imperium.
Door de internationaal opgelegde aanpassingen werd de impact en de controle van de conventionele Marokkaanse staatsstructuren (zoals het parlement, de nationale regering en de centrale administratie) op de binnenlandse economie aanzienlijk beknot. Vanaf de jaren 1990 werd bovendien een hele rits publieke overheidsbedrijven geprivatiseerd. Toch ging deze economische liberalisering niet gepaard met een substantieel machtsverlies bij de elites van het land. Integendeel, de neoliberale hervormingen concentreerden de economische macht nog meer in handen van een kleine groep met nauwe banden met de monarchie. De economische rijkdommen en infrastructuur van het land werden voor een groot deel onder elkaar verkocht. Vriendjespolitiek en cliëntelisme zorgden ervoor dat de machtigste families in het land de publieke rijkdommen in eigen handen kregen. De Franse historicus Pierre Vermeren noemde de privatiseringspolitiek in Marokko dan ook “een ware economische plundering”.

Buitenlands kapitaal

De privatisering van publieke bedrijven en eigendommen bevoordeelde niet alleen de Marokkaanse elites. Ook buitenlandse investeerders profiteerden van de neoliberale hervormingen. Tussen 1993 en 2002 werd zowat de helft van de geprivatiseerde bedrijven verkocht aan buitenlandse (vooral Franse) investeerders. De bevoorrechte relatie tussen het Marokkaanse koningshuis en de Franse economische en politieke elite zorgde de laatste twintig jaar voor een belangrijke toestroom van Frans kapitaal. Verschillende Franse concerns, zoals Suez, Veolia, Alstom en Bouygues deden (en doen) prima zaken in Marokko.

De laatste jaren zien we ook een zeer snelle stijging van het aantal investeringen uit de Golfstaten. De politieke invloed van het buitenlands kapitaal groeide dan ook stelselmatig naarmate het aandeel ervan in de Marokkaanse economie toenam. Die economische context verklaart ook waarom landen zoals Frankrijk altijd een zeer gematigde houding aannemen tegenover de politieke strubbelingen in Marokko of waarom het Marokkaanse koningshuis kan rekenen op een uitgesproken politieke steun van de monarchieën uit de Arabische Golf.

Twee extremen

In een internationaal klimaat waarbij er steeds meer lippendienst moet geleverd worden aan een soort van democratiseringsideaal, zien we dat de reële macht in het land verschuift naar de economische ruimte die niet zozeer onder de controle staat van het verkozen parlement of de regering, maar eerder in handen is van allerlei technocratische holdings en ontwikkelingsmaatschappijen die direct gecontroleerd worden door de monarchie. En dit heeft een reële impact op het dagelijkse leven van heel veel Marokkanen.

Onder het mom van economische ontwikkeling en groei, pakken de monarchie en haar entourage graag uit met de lancering van allerlei megaprojecten, vooral in de grote kuststeden. Grote immobiliënprojecten moeten de steden ontwikkelen, internationale investeringen aantrekken en toeristen lokken. De stedelijke politiek van de laatste tien jaar en de privatisering van publieke diensten veroorzaken duurdere consumptieprijzen, een stijging van de huisvestingskosten, gentrificatie (de opwaardering van wijken waardoor rijkere bewoners aangetrokken worden en armen verdreven) en een steeds beperktere toegang tot openbare dienstverlening. Als gevolg van de neoliberale hervormingen nam de kloof tussen arm en rijk in Marokko de laatste drie decennia sterk toe.

Steden zoals Rabat, Casablanca en Tanger worden steeds meer steden van twee extremen. Enerzijds leiden het gebrek aan kansen, het tekort aan publieke investeringen in sociale voorzieningen en de toenemende werkloosheid ertoe dat de Marokkaanse middenklasse steeds meer verarmt. Anderzijds leveren grote luxeprojecten grote winsten op voor een kleine groep van rijke investeerders, terwijl enkel een elite van ‘superconsumenten’ het zich kan veroorloven om in de nieuw ontwikkelde stadsbuurten te leven.

Het is duidelijk dat de gewone Marokkanen geen deel uitmaken van de doelgroep van deze speculatieve luxe-industrie. Het enige toekomstperspectief dat deze prestigeprojecten de gemiddelde Marokkaan(se) kan bieden, is een job als poetsvrouw, nachtwaker of ober – en dan wellicht nog aan het minimumloon.

De toenemende sociale ongelijkheid is niet alleen zichtbaar in de grote steden. Ze manifesteert zich misschien nog meer tussen de grote stedelijke centra enerzijds en de kleinere steden en dorpen in de Marokkaanse periferie anderzijds. Deze kloof tussen stad en platteland versterkt ook een gevoel van marginalisering dat teruggaat tot de koloniale periode. In het begin van het protectoraat investeerde de Franse en in mindere mate de Spaanse kolonisator massaal in de uitbouw van de stedelijke infrastructuur met de bedoeling de logistieke capaciteiten uit te bouwen om de economische rijkdommen van het land naar het koloniale moederland te verschepen. Havens, spoorwegen en autowegen moesten de koloniale kuststeden verbinden met het vruchtbare hinterland en de mijnsites.

Aan de andere kant, voerde de kolonisator ook een verbeten strijd met de volkeren uit de bergen en het platteland die zich weigerden neer te leggen bij de koloniale heerschappij. De ‘pacificatie’ van deze gebieden heeft jaren geduurd en het bekendste voorbeeld van antikoloniaal verzet was uitgerekend de Riffijnse strijd onder leiding van Mohammed Abdelkrim El Khattabi. Abdelkrims beeltenis en de vlag van de Rif-republiek zie je vandaag overal tijdens de demonstraties in het noorden.

De moeizame verovering van het Marokkaanse hinterland verleidde de eerste resident-generaal van het Franse protectoraat Marokko, Hubert Lyautey, tot de uitspraak dat men het land kon onderverdelen in een nuttig Marokko (‘Maroc utile’) en een nutteloos Marokko (‘Maroc inutile’). Dit beeld blijft bestaan in de hoofden van veel Marokkanen. Het idee leeft nog altijd – en is niet helemaal onterecht – dat de Marokkaanse autoriteiten vooral investeren in de kuststeden en in de grote agro-industrie terwijl ze de kleinere dorpen en steden negeren en verwaarlozen.

Toenemend protest

Dit gebrek aan toekomstperspectief en de steeds groter wordende sociale ongelijkheid leidden de afgelopen jaren dus tot meer en meer protest. Twee jaar geleden kwamen duizenden mensen op straat in Tanger om zich te verzetten tegen de exuberant hoge waterprijzen van de Franse multinational Veolia. In 2011 was er natuurlijk de 20 Februari-beweging die in het kielzog van de Arabische lente gedurende enkele maanden massale demonstraties organiseerde, verspreid over het hele land. Maar ook in een verder verleden kwamen mensen massaal op straat tegen de toenemende duurte van het leven.

Vooral sinds het begin van de jaren 2000 zien we een duidelijke stijging van het aantal sit-ins, marsen, stakingen, boycots, enzovoort, vooral in de steden en dorpen die steeds minder profiteren van het economisch beleid van koning Mohamed VI – een economisch beleid dat voornamelijk gericht is op de industrialisering van de kuststreek, speculatieve vastgoedontwikkeling in de grootsteden en de uitbouw van het toerisme in Marokko ’s bekendste trekpleisters.

En sommige van deze protestacties vertoonden duidelijk een toenemende vastberadenheid bij de demonstranten uit ‘le Maroc inutile’. In Bouarfa, bijvoorbeeld, een stadje van 25.000 inwoners dicht bij de Algerijnse grens, weigerden de bewoners sinds 2006 om hun waterfacturen te betalen. Deze boycot hield jarenlang stand. Daarnaast slaagden lokale militanten er op een bepaald moment in om duizenden bewoners te mobiliseren voor betogingen en sit-ins in de stad. Volgens sommige bronnen ging het zelfs om twaalfduizend demonstranten (de helft van de bevolking). In Sefrou, een stadje in de nabijheid van Fez, braken er in september 2007 rellen uit omdat de regering beslist had om de broodsubsidies te verlagen. Deze subsidies zijn een zeer gevoelige kwestie in Marokko en er aan raken heeft in het verleden nog al tot rellen geleid. De politie moest uiteindelijk tussenbeide komen om de rust in Sefrou te herstellen. De rellen waren niettemin zo hevig dat de Marokkaanse overheid vreesde voor een domino-effect en terugkwam op haar beslissing om de broodsubsidies in te perken.

In Sidi Ifni, een havenstadje aan de grens met de Westelijke Sahara, kwam het in 2008 tot een gewelddadige confrontatie tussen betogers en ordediensten. Op 30 mei 2008 blokkeerden werkloze jongeren de haven van Sidi Ifni. De betogers beschuldigden de lokale havenautoriteit van corruptie en vriendjespolitiek bij het aanwerven van nieuwe werkkrachten. De frustraties van de werkloze jongeren vertaalden zich daarna in een blokkade van de haven, waarbij 89 vrachtwagens met meer dan 800 ton vis belet werden de haven te verlaten. Na zeven dagen werd deze blokkade op een zeer brutale manier uiteen geslagen. Ook toen gingen foto’s en filmpjes viraal op de sociale media en werden er allerlei solidariteitsacties georganiseerd. Tenslotte werd in de herfst van 2010, net voor het uitbarsten van de Arabische opstanden, een sit-in in een tentenkamp dichtbij Laayoune, een stad in de Westelijke Sahara, zeer brutaal neergeslagen door de Marokkaanse politie. Er vielen daarbij verschillende dodelijke slachtoffers.

Ook na het hoogtepunt van de 20 Februari-beweging hield het protest in kleinere dorpen en steden aan. Bijvoorbeeld in Imider, een klein dorpje in het Atlasgebergte, bezetten bewoners al zes jaar lang een waterinstallatie die gebruikt werd door het mijnbedrijf Managem om water uit de grond te pompen voor het reinigen van ruwe ertsen. Managem is in handen van de koninklijke familie. Sinds augustus 2011 hebben bewoners van Imider een permanent kamp gebouwd op de berg waar de installatie zich bevindt. Activisten bewaken er dag en nacht de waterkraan en organiseren daarnaast nog allerlei andere activiteiten, zoals filmfestivals, workshops voor kinderen uit de buurt, algemene vergaderingen met de dorpsbewoners, enzovoort.

De bezetters willen niet alleen de gebrekkige toegang tot water aanklagen maar ook de aanhoudende vervuiling van hun landbouwgrond door het mijnbedrijf en het gebrek aan investeringen in hun streek. Volgens hen wordt er veel geld en invloed geïnvesteerd in het onttrekken van de natuurlijke rijkdommen uit de streek, maar wordt de lokale bevolking grotendeels aan zijn lot overgelaten. Ze eisen een eerlijke herverdeling van de rijkdommen. Het is niet de eerste keer trouwens dat de bewoners van Imider in opstand komen. In 1996 organiseerden de dorpsbewoners al een sit-in die 45 dagen standhield, waarna ze door de politie zeer brutaal uiteengejaagd werd.

Nog een opvallende protestactie was het collectief boycotten van de verkiezingen door bepaalde dorpen. Hele bevolkingen van dorpjes zoals Agdal en Agouray uit het zuiden van Marokko kwamen doelbewust niet opdagen voor de laatste parlementaire verkiezingen. De opkomst tijdens verkiezingen is de laatste tien jaar sowieso al zeer laag in Marokko. Amper 30% van de bevolking gaat de laatste jaren stemmen, wat ook een indicatie geeft van het vertrouwen van het volk in de politieke instellingen.

Veel Marokkanen beseffen maar al te goed dat de zogenaamde democratische hervormingen waar het regime zo graag mee uitpakt -vooral dan naar de buitenwereld toe- in werkelijkheid weinig of niets voorstellen. Het was opvallend dat de Hirak-beweging en leider Nasser Zafzafi pertinent weigerden om compromissen te sluiten met de ministerdelegatie die onlangs naar Al Hoceima werd gestuurd om een einde te maken aan de crisis. Weinig mensen, niet alleen in het noorden maar ook in de rest van het land, hebben vertrouwen in hun officiële ‘volksvertegenwoordigers’. De Hirak richtten zich daarentegen wel rechtstreeks tot de koning, omdat ze maar al te goed beseffen waar de werkelijke macht zich situeert. In een niet zo ver verleden zou dit ondenkbaar geweest zijn. Het bewijst de vastberadenheid van de demonstranten en toont hun verzet tegen coöptatie door de Marokkaanse overheid (wat in het verleden wel vaker gebeurde).

De hamvraag is natuurlijk wat er gebeurt wanneer deze vele geïsoleerde gevallen van sociaal protest uiteindelijk uitmonden in een veel breder gedragen beweging? Tussen 2006 en 2009 bijvoorbeeld ontstond er al een overkoepelend netwerk van acties tegen de prijsstijgingen van primaire consumptiegoederen. De ‘Coordination Nationale contre la Hausse des Prix et la Dégradation des Services Publiques’ of kortweg tansikiyat (Arabisch voor ‘coördinaties’) bracht verschillende progressieve organisaties, zoals de ‘Association Marocaine des Droits Humains’ (AMDH), verschillende vrouwenbewegingen, de Amazigh (berber) beweging, jongerenorganisaties, vakbonden en kleine radicaal-linkse politieke partijen, samen in een gemeenschappelijke strijd. Op haar hoogtepunt waren er meer dan tachtig lokale secties verspreid over het hele land van deze ‘mouvement contre la cherté de la vie’. Dit netwerk was cruciaal bij de ondersteuning van de latere 20 Februari-beweging. En vandaag zien we dat deze bestaande netwerken mee mobiliseren voor solidariteitsacties voor de Hirak.

Toekomst van protest?

Voorlopig is de rust teruggekeerd in de Rif. Maar het is een gespannen rust en het valt moeilijk te voorspellen wat de toekomst zal brengen. De repressie en de mogelijkheid dat veel demonstranten waaronder leider Nasser Zafzafi voor lange tijd achter de tralies zullen verdwijnen, heeft verschillende families van gearresteerde jongeren doen besluiten om de situatie te kalmeren in de hoop te kunnen onderhandelen. Ondertussen is een deel van de gevangenen aan een hongerstaking begonnen om druk te zetten op het Marokkaanse regime.

Ook de solidariteitsacties in de rest van het land zijn gaan liggen. Bepaalde media in het land hebben er alles aan gedaan om deze solidariteit te fnuiken en te voorkomen dat Hirak aan de basis zou liggen van een nieuwe nationale verzetsbeweging. In de voorbije maanden werden de betogers uit de Rif in de mainstream media vaak bestempeld als separatisten die het land kapot willen maken. Daarnaast proberen diezelfde media de rest van het land ook schrik aan te jagen met toekomstscenario’s zoals die in Libië of Syrië.

Niettemin is het duidelijk dat het koninkrijk imagoschade heeft geleden. Het beeld van een Marokkaanse uitzondering werd duidelijk ontkracht en de monarchie is niet helemaal ongeschonden uit deze crisis gekomen. In het verleden slaagde de monarchie er nog in om de schuld voor de malaise in de schoenen te schuiven van de politieke klasse. Ze wierp zichzelf dan altijd op als arbiter of verzoener. Maar na 18 jaar onder Mohamed VI heeft dit discours zijn doeltreffendheid grotendeels verloren. De monarchie zelf lijkt dit ook te beseffen. In een poging om deze ‘mythe’ te herstellen, hield de koning op 29 juli, de dag van de Troon, een ongezien scherpe speech waarbij hij de politieke klasse terechtwees en verantwoordelijk stelde voor de huidige sociaaleconomische crisis. De betogers van de Hirak lijken echter niet meer mee te gaan in deze logica. Hun weigering om met vertegenwoordigers van de regering te praten, ligt mee aan de basis van een tegen-discours dat steeds luider begint te klinken: namelijk dat de monarchie niet meer gezien moet worden als een mogelijke verzoener maar eerder als een oorzaak van de crisis in Marokko. Dit is één van de belangrijkste vaststellingen sinds het ontstaan van Hirak. En zolang de structurele oorzaken ervan niet worden aangepakt zal het sociale protest blijven voortduren.

Professor Koenraad Bogaert doceert in het Departement Conflict and Development Studies aan de Universiteit van Gent.

Titawin voegt zich bij Unesco’s Creative Cities Network

Titwan is de eerste Riffijnse stad die zich voegt bij dit netwerk.




Het UNESCO Creative Cities Network (UCCN) is opgericht in 2004. UCCN is een alliantie van 180 steden in 72 landen die creativiteit en cultuur inzetten als strategisch instrument om te werken aan lokale duurzame ontwikkeling. Dit wordt gedaan aan de hand van zeven creatieve sectoren: vakmanschap en volkskunst, design, film, gastronomie, literatuur, mediakunst en muziek.

Unesco heeft aangekondigd dat Titawin zich sinds 31 oktober heeft aangesloten bij UCCN. Titawin is hiermee de eerste Riffijnse stad die zich voegt bij het netwerk. 

Er zijn tevens 8 andere Afrikaanse steden die zich sinds 31 oktober bij het netwerk hebben gevoegd, te weten: Caïro (Egypte), Kaapstad (Zuid-Afrika), Durban (Zuid-Afrika), Ouagadougou (Burkina Faso), Porto-Novo (Benin), Praia (Kaapverdië), Sokodé (Togo) en Tunis (Tunesië).

Suriname trekt banden met Marokko strakker aan

Suriname heeft donderdag vijf overeenkomsten met Marokko getekend. Onder de documenten is een samenwerkings- programma voor 2017-2021, dat een praktische en concrete partnerschap moet gaan bevorderen. 




Minister van Buitenlandse Zaken, Yldiz Pollack-Beighle, en haar Marokkaanse ambtgenoot, Nasser Bourita hebben na een ontmoeting hun handtekeningen onder de samenwerkings- overeenkomsten geplaatst.Pollack-Beighle zei dat het samenwerkingsprogramma 2017-2021 een bruikbaar en concreet partnerschap tussen Marokko en Suriname zal bevorderen. Ze voegde eraan toe dat de resterende overeenkomsten nieuwe mogelijkheden zullen bieden voor samenwerking op het gebied van economie, handel, technische en wetenschappelijke opleiding, toerisme en landbouw.

De andere documenten die zijn getekend betreffen een algemene samenwerkingsovereenkomst tussen Marokko en Suriname, een memorandum van overeenstemming over de instelling van een mechanisme voor politiek overleg, een overeenkomst over visumvrijstelling voor houders van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten en een memorandum over samenwerking tussen de Academies voor Diplomatieke Studies van beide ministeries van Buitenlandse Zaken. 

De ondertekening van deze overeenkomsten volgt nadat Suriname zijn erkenning van de Westelijke Sahara heeft ingetrokken. SADR is de politieke stroming van Polisario waarmee Westelijk Sahara een eigen staat wenst. Suriname had de SADR in 1982 erkend. Volgens de Marokkaanse minister Bourita opent de veranderde opstelling een nieuw hoofdstuk in de betrekkingen tussen Marokko en Suriname. Het besluit van Suriname heeft volgens hem de ontwikkeling van bilaterale betrekkingen gestimuleerd en heeft de aanwezigheid van Marokkanen in het Caribisch Gebied in het algemeen versterkt. Bourita memoreerde dat Marokko hulp heeft gestuurd naar Antigua en Barbuda en Dominica nadat deze zwaar gehavend waren na orkaan Irma.

Suriname heeft zijn erkenning van SADR in maart 2016 ingetrokken en handhaaft een neutrale positie ten opzichte van de kwestie van de Marokkaanse Sahara waarin de VN bemiddeld, zei Pollack- Beighle, die de ontmoeting met Bourita beschreef als “historisch.”