Mensen die werken en mensen die rijk worden

Door: Fouad el Haji

Dat de afgelopen maanden in tal van Marokkaanse steden de vlam in de pan sloeg, viel te verwachten en was een kwestie van tijd. Maar dat het zelfs fout zou gaan in Gouribka, dat de rijkste stad van Marokko zou moeten zijn, hadden weinig mensen verwacht. De laatste keer dat ik met de bus door de fosfaatvelden van deze stad reed, was ik op onderweg naar het Gnawa-muziekfestival van Essaouira. De bus deed er een half uur over om de fosfaatvelden achter zich te laten. Dat zegt misschien iets over die oude bus, maar de fosfaatvelden zijn echt immens.

Na het festival neem ik de bus terug naar Casablanca. Een tocht van vijf uur. In Asfi is een oudere man naast me komen zitten. Een aardige man. Als de rituele reclame- estafette en de vechtpartijtjes tussen graissoniers en ander volk achter de rug zijn, kunnen we vertrekken. De man naast mij en ik hebben amper kennisgemaakt of ik begin me te beklagen over het hedendaagse Marokko. “Ik trek al dagen van stad naar stad op zoek naar mijn wortels en al wat ik vind zijn oppervlakkigheden.”
“ Maar wortels vind je niet op muziekfestivals en al helemaal niet met duizenden tegelijk. Bovendien is dat een lastige opgave in dit god’s groots land”. Zegt de man met zichtbare trots.
Het is me niet goed duidelijk of hij het ook meent.
Ik vind die veronderstelde grootsheid namelijk wel meevallen en om dat te illustreren noem ik de onmetelijke krottenwijken die je tegemoet treden als je Casablanca vanuit het Noorden binnenrijdt. Een smet op het blazoen van de samenleving.

“Niet te snel oordelen, want de krottenwijken van Casablanca zijn een verhaal apart. Maar straks rijden we Casablanca vanuit de zuidkant, en dan zul je met eigen ogen zien waarom zij de economische motor van het land is”. Legt hij uit. Intussen doet hij dienst als mijn persoonlijke gids.

Hij vertelt over van alles wat we onderweg tegenkomen. Dorpen, de geslaagde oogst, steden, ontwikkelingen, prikkelende politieke anekdotes. “Dit gebied is de graanschuur van het land”. Zegt hij. “Als de oogst hier mislukt, heeft Marokko een groot probleem”. Gaat hij verder. Hij vertelt over de verkoop van een olieveld terwijl er helemaal geen olie in de grond zit. Zal best, maar het gesprek komt zo aardig op gang.
Hij vraagt mij of ik de beroemde gastvrijheid van de vrouwen van Essaouira kan bevestigen. De ondeugende blik in zijn ogen kan hij nauwelijks onderdrukken. Ik zeg dat die niet het type wortels zijn die ik zoek, maar dat ik wel door een jonge dame aan de hotelbar werd benaderd met de vraag of ik de duivel aanbid en dat ik tegen haar had gezegd: “Alleen als ik onder een sterrendeken slaap, maar vanavond niet”. Hij begint hard en hartelijk te lachen.

Deksels! De man heeft nog gelijk ook. Als we Casablanca binnenrijden, wordt de rijkdom zichtbaar. Eindeloze villawijken, groots opgetrokken hoofdkantoren van multinationals, brede allee’s en avenue’s, keurig onderhouden wegen en parken. Kortom, het gevoel dat je een wereldstad binnenrijdt.

Dan wijst hij naar het hoofdkantoor van de Koninklijke Fosfaat Groep, met afstand het rijkste bedrijf van Marokko. Hij heeft er achttien jaar als transportbandoperator gewerkt. Op een dag raakte hij met zijn duim en wijsvinger tussen de band. Hij werd afgekeurd. Omdat ik blijf doorvragen naar de afwikkeling van het ongeval, toont hij een specificatie van zijn maandelijkse arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hierop staat een maandelijks bedrag van € 72 netto. Overbodig te vragen of hij van dit bedrag rond kan komen, maar ik vraag het hem toch. “Ach, dit is Marokko. Je hebt mensen die werken en je hebt mensen die rijk worden!” is s’mans antwoord en haast zich uit te stappen, nog voordat wij busstation Ouled Ziane bereiken.